“Mijn liefde voor deze stad is onvoorwaardelijk, maar er is een tijd om te komen en een tijd om te gaan. Misschien voelde ik de laatste jaren ook de behoefte groeien om weer in het Nederlandse idioom te gaan baden. De taal waarop ik verliefd was geworden en die mede de reden was om de grote overstap te wagen en een eeuwige vreemdeling te worden. De taal van meesters als Boudewijn de Groot en Jaap Fischer. En deze taal, net als eerder het Rotterdams, sterft nu uit. Aan de kassa van de supermarkt, bij de apotheek, in de wachtkamers en op straat of elders hoor je vooral de keelklanken van het Arabisch, het sissende Turks of een ondoorgrondelijk straatdialect waar jongeren zonder perspectieven op kauwen. Kom op, daarvoor ben ik niet naar Nederland geëmigreerd: om verbaal, fonetisch en communicatief door nieuwkomers uitgesloten te worden.”
Sylvain Ephimenco, schrijver, journalist in ‘Rotterdammer Af’
Ik kan bovengenoemde gelijk geven. Ik heb lang in een grote stad gewoond, de stad zien verloederen en dan gaan wonen op een plattelands gemeente waar de mensen elkaar kennen, elkaar goede dag zeggen en het zalig is met gelijkgestemde buren te leven. Ik zou elkeen die het nu nog kan voor aleer de steden ontploffen te zorgen voor een terugkeer naar het beetje natuur dat we nog hebben en hopelijk de kinderen en kleinkinderen nog zien opgroeien zonder de invloed van andere culturen.