Het gezegde ‘korte metten maken’ komt uit de middeleeuwse kloosterwereld. De ‘metten’ maakten deel uit van het dagritme van middeleeuwse monniken. Metten waren de gebeden die ze om 2 of 3 uur in de ochtend moesten opzeggen. Volgens het Etymologisch woordenboek van het Nederlands is de term metten afgeleid van het christelijk-Latijnse matutinae, dat een verkorting is van laudes matutinae (‘ochtendlof’) of matutinae preces (‘ochtendgebeden’).
Het dagritme van de monniken was eentonig. Elk dag hetzelfde ritueel, dag in, dag uit.
De fervente neerlandicus en gereformeerde predikant Carolus Tuinman (1659-1728), die zijn hele leven spreekwoorden en gezegden verzamelde, schreef in “De oorsprong en uytlegging van dagelyks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden Deel 1 (1726)”, over de herkomst van ‘korte metten maken’:
“Dit drukt uit, iets haastig en loopswijze afdoen, gelijk de Monniken, die hunne metten uitrabbelen, om ras gedaan te hebben.”
Het gebedsritueel in de vroege ochtend duurde minstens een uur en soms – bijvoorbeeld op zon- en feestdagen – zelfs nog langer. Voor de monniken was dit gebed omwille van voor de hand liggende redenen het minst populaire gebed van de dag. Midden in de nacht uit je slaap, uit je warme bed… Daarom raffelden ze deze gebeden af. Vandaar: ‘korte metten’.