Tussen zeep en Bouillabaisse: waarom Marseille zich moet verzetten tegen het Europese cultuurcircus
De laatste dagen kom men in de pers alarmerende berichten lezen over een gangsteroorlog die in Marseille woedt, en de grote mate van straatcriminaliteit, waarbij de drugshandel en de oorlog tussen rivaliserende bendes het sociale weefsel domineren.
Uiteraard is dat fenomeen niet nieuw: de Corsicaanse maffia heeft al jaar en dag een vaste stek in deze Franse havenstad. Sterker nog: volgens publicisten als José d’Arrigo is Marseille een stad die in een voortdurende paranoia tegen het establishment leeft, en zo een “kwaadaardig” karakter heeft gekregen, waardoor de politie en het stadhuis altijd tot de overkant behoren. Marseille was tot in een Provençaalse vrijstad, en kwam pas in … onder de Franse kroon, voor wie de plek van groot strategisch belang was. Toen Koning Lodewijk XIV kanonnen in het fort aan de haven installeerde, richtte hij ze niet op zee, maar op de stad, als teken van macht. De maffiacultuur zou in dat opzicht maar een symptoom zijn van een dieper liggende stadsrebellie en de status van “bezette stad”, die Marseille enigszins deelt met die andere “kwaadaardige” havenstad, Antwerpen, waar ook iedereen de vuilzakken fout buiten zet, alleen al om het gezag te treiteren. We spreken dan nog niet over de foute politieke partijen die er het levenslicht zagen.
Savon de Marseille
Wat er ook van zij, Marseille werd dit jaar gebombardeerd tot “culturele hoofdstad van Europa”, samen met het Slovaakse Kosice, en men mag aannemen dat hier groot denkwerk aan is vooraf gegaan door het Europees parlement en de bijbehorende jury.
De bedoeling is inderdaad, om de stad wit te wassen, via een hoogcultureel etiket dat eigenlijk puur als façade fungeert. In totaal worden zo’n 400 culturele evenementen georganiseerd met een budget van ruim 90 miljoen euro. Glamoureuze kunstenaars (met onze onvermijdelijke Jan Fabre voorop) en gerenommeerde artistieke gezelschappen maken hun opwachting, en maken een heel jaar zwaar betaalde drukte, om het jaar daarop weer elders neer te strijken. De samenlevingsproblemen, de leefbaarheid en de criminaliteit gaan aan hen voorbij, ze wagen zich zelfs niet in de achterbuurten en bidonvilles, maar beperken zich tot de pittoreske binnenstad.
De E.U. toont zich hier van haar meest wereldvreemde kant. Met dezelfde onnozele hooghartigheid, waarmee men dacht even snel een hold-up te plegen op de spaarrekeningen van Cypriotische garnalen, zo wordt dat uithangbord “culturele hoofdstad” bovengehaald om Marseille te bevrijden van zijn onderwereld, wat uiteraard een lachwekkende illusie is. Ze gaat uit van de veronderstelling dat cultuur van bovenuit kan worden opgelegd, om onderstromen te dempen waar de politiek geen vat op heeft. Groen-parlementariër Bart Caron is een notoir voorstander van dit paternalisme, stijf staand van de “flankerende en stimulerende beleidsmaatregelen”. Cultuur geldt hier als glij- en smeermiddel van een maakbare samenleving, waarin mensen voortdurend gesensibiliseerd, geactiveerd en aangemaand tot participatie moeten worden.
In werkelijkheid gaat het om een collusie van de politieke elite en de zakenwereld die er de intellectuele elite bijhaalt om sprookjes te vertellen. Het sprookje van de verkoopbare stad die zich als etalage aanprijst. Prestige-architectuur speelt een sleutelrol in dit city-marketing-verhaal. Vuile plekjes moeten worden opgekuist, of beter: het vuil wordt onder tafel geveegd, via peptalk en dure bakstenen.
In Antwerpen dacht Patrick Janssens ooit dat hij het beruchte Coninckplein wel zou proper krijgen door een nieuwe bibliotheek neer te poten. Marseille is sinds kort trotse bezitter van het cultuurcentrum Villa Méditerranée (foto) van de befaamde Italiaanse architect Stefano Boeri. Inderdaad, naast de artistieke upperclass zwermen er altijd een klad superarchitecten (altijd dezelfde namen) in de buurt van dit soort financieel ruim bemeten faceliftoperaties. Ook sterarchitecten Norman Foster en Rudi Riciotti mochten een deel van de koek tot zich nemen. Daarachter wrijven dan weer de bouwpromotoren en de betonboeren zich in de handen: neen, helemaal economisch zonder belang is dat culturele-hoofdstad-verhaal natuurlijk niet.
Zei ik “glijmiddel”? De historiek van Marseille, als zeepstad, is in dat opzicht veelbetekenend. Van oorsprong is dit een mediterraan product met Oriëntaalse wortels, dat al in de tiende eeuw ambachtelijk werd geproduceerd in de regio, vooral ten behoeve van de (via de kruistochten uit het Oosten overgewaaide) lichaamscultuur, erotiek en, tja, natuurlijk ook de betaalde liefde. Naar het schijnt is Marseillezeep zelfs een beproefd glijmiddel om de Griekse liefde te bedrijven, – de stad was uiteindelijk ook ooit een Griekse nederzetting.
Het is opvallend, hoe, naarmate de havenstad door de Franse kroon wordt ingepalmd, ook de zeepindustrie wordt genaast door die kroon. Al in 1577 begon de officiële “verzeping” van Marseille, met de oprichting van de eerste Koninklijke Zeepfabriek, waarbij naderhand ook wetenschappelijke en academische normen werden vastgelegd, inclusief productiemonopolies. Dankzij Colbert (minister onder de fameuze Lodewijk XIV) wordt ‘Savon de Marseille’ zelfs een beschermde merknaam
.Ik haal dit aan, omdat heel dat Culturele-hoofdstad-verhaal in wezen tot hetzelfde verzepings- en witwasproces behoort: een poging van de bovenbouw om een subcultuur te recupereren en terloops subversieve tendensen te neutraliseren. Hetzelfde gebeurt met de door de UNESCO tot werelderfgoed erkende carnavalsstoeten zoals die van Aalst en Binche: van oorsprong rebels, baldadig en lichtelijk obsceen volksvermaak, dat via het etiket van erfgoed kan opgekuist worden tot onschadelijke, mondiaal-toeristische attractie, de zgn. Disneyficatie.
Bouillabaisse
“Dit is een oorlog van de rechtstaat tegen de barbaren”, krijst burgemeester Jean-Claude Gaudin, jaloers op de mondaine bobostad Aix-en-Provence, op een boogscheut van het lelijke Marseille.
Maar blijkbaar is toch niet iedereen zo gelukkig met de verzeping die de stad dit jaar te beurt valt. Onder de veelzeggende naam “Front des réfractaires à l’intoxication par la culture” (kortweg FRIC) is er een tegenbeweging op gang gekomen, noem het maar een volksopstand, tegen de Euro-verlakkerij en de doortocht van de culturele elite:
“Les Marseillais sont censés participer aux réjouissances, se laisser bercer de bons sentiments, s’enthousiasmer pour une culture hors-sol parachutée depuis les sommets de la bureaucratie européenne et applaudir à l’éviction des cultures populaires intimement liées à ce territoire. Pour notre part, bien conscients que cette opération va se mener contre nous, nous ne serons pas les gogos de leur pseudo-événement. S’ils veulent la guerre, ils l’auront !”
En daarmee zijn we terug bij het vertrekpunt van dit stukje: de Antwerpse dimensie van Marseille, als rebellerende vrijstad. Uiteindelijk is cultuur nooit iets anders geweest dan volkscultuur, behalve daar waar regimes het nuttig vonden om kunstenaars en intellectuelen te enteren,- waar er overigens weinig weerstand werd geboden.
Desondanks is hét erfgoed van Marseille de vissoep, de fameuze Bouillabaisse, van oorsprong een armeluisgerecht: de door beschadiging onverkoopbare vissen werden aan het eind van de werkdag door de vissers op het strand in zeewater gekookt en dan gezamenlijk gegeten. Het kooknat (bouillon) werd over stukjes geroosterd stokbrood (croûtons) gegoten en met rouille (een gekruide Provençaalse mayonaise) als voorgerecht gegeten.
Dat dit gerecht vandaag op de menu’s van dure sterrenrestaurants prijkt, mag ons niet doen vergeten dat we hier met een volkskeuken van het quasi-oneetbare te maken hebben. Elke poging om die soep te fatsoeneren, leidt tot een verschraling. De enige manier voor deze stad, om van de drugsoorlogen en de maffia-terreur af te geraken, is dan ook het sociaal weefsel herstellen, via kleinschalige subculturele vonken die zich in de beslotenheid van de familie, de wijk, op straat afspelen, maar niets van doen hebben met de geautoriseerde bombast van de voorbijtrekkende Euro-karavaan.
De inbeslagname van de zeep- en bouillabaisserecepten, eerst door de Franse staat, later door de E.U., kadert in een bewust gepland stedelijk identiteitsverlies. De criminele uitwoekering en de verveling van een losgeslagen allochtone jeugd zijn er het gevolg van. Het leefbaarheidsprobleem volgt uit de “culturele intoxicatie”, niet omgekeerd.
De barbaren van de FRIC hebben natuurlijk gelijk, maar ik raad hen aan, een eigen, ludiek straatfestival te organiseren, of voor mijn part een reusachtige ketel Bouillabaisse op het vuur te zetten, alleen voor autochtonen, waarvan het vissig-peperig geurtje fameus in de neus moet kruipen van de hoogwaardigheidsbekleders die ongetwijfeld deze zomer naar Marseille zullen afzakken.
Alleen een radicale herbronning kan een stad als Marseille terug haar patine geven. Graven naar roots, het ontginnen van de originele parfums en smaken. Grote soepketels dienen bovengehaald om de rotte vis te recycleren. Dat gaat met een schaalverkleining gepaard die haaks staat op de E.U.-megalomanie. Misschien moet de stad wel terug haar muren opbouwen, en dan niet alleen voor het decor. Alleen het terugvinden van de eigen hartslag kan een stad of een leefgemeenschap redden. Tegen alle macrostructuren in. En dat geldt niet alleen voor Marseille.
Johan Sanctorum