Dit is de toespraak die Rik Torfs zaterdag 18 maart hield bij de ontvangst van de Prijs voor de Vrijheid, hem uitgereikt door denktank Libera.
Gustave de Molinari-lezing
Als de Prijs voor de Vrijheid toen had bestaan, had ik me er als kind graag kandidaat voor gesteld. Elke morgen, wanneer ik de speelplaats van de school betrad, besefte ik helder dat ik niet meer naar buiten mocht tot het bevrijdende belsignaal had weerklonken. Ik herinner me hoe ik op mooie lentedagen naar de blauwe lucht keek die, anders dan het schoolgebouw, niet door muren was omringd. Waarom zijn er grenzen als de wereld eindeloos is?
Natuurlijk onderkende ik ook toen al dat nu en dan het verbod noodzakelijk is. Ik begreep dat moord moeilijk aan de persoonlijke keuze van het individu kan worden overgelaten. En dat diefstal geen optie is voor wie een vredevolle maatschappij nastreeft. Tegelijk vroeg ik me af waarom zoveel mensen de vrijheid wantrouwden, ze met allerlei voorwaarden omringden, haar definieerden vanuit een katholiek-filosofische hoek die ik tot op vandaag nooit helemaal heb begrepen: vrijheid is worden wie je bent. De leraar die deze woorden uitsprak keek zelfbewust in het rond. Hij zei, zonder iets te zeggen, ‘spreek mij maar eens tegen als je durft’. Dat heb ik een paar keer gedaan, waaruit ik leerde dat vrijheid van meningsuiting ook in mijn schooltijd behoefte had aan steviger bescherming. Als de leraar niet kwaad werd, was hij minstens verdrietig.
Piet De Somer
In mijn latere leven voelde ik spontaan altijd meer sympathie voor vrijheid dan voor onvrijheid. Liever een in vrijheid uitgesproken dwaling dan een onvrij geuite waarheid. Voor zover dit laatste mogelijk zou zijn. Want waarheid duldt geen onvrijheid omdat die haar de mogelijkheid ontneemt te triomferen boven de leugen. Toen paus Johannes Paulus II in 1985 Leuven bezocht, verdedigde rector Piet De Somer de vrijheid tot dwalen van en voor academici, woorden die ik altijd met plezier erg letterlijk heb genomen. En die vandaag geen enkele rector zo onvoorwaardelijk zou durven uit te spreken.
Vandaag wil ik het over de wellicht belangrijkste vrijheid hebben, de vrijheid van meningsuiting. Ik ben daar een voorstander van. Geen tegenstander zoals mensen die zeggen: “ik ben een voorstander van de vrijheid van meningsuiting maar…” Waarna volgt waar ze echt voorstander van zijn. Van de beperkingen dus. Doorheen hun lijst met beperkingen schetsen ze een zelfportret waarbij hun eigen imago van deugdzaamheid belangrijker is dan de vrijheid van anderen.
Shockerend
Toen ik rechtenstudent was aan de KU Leuven, de rechters conservatiever waren dan vandaag en de bisschoppen machtiger, formuleerde het Europees Hof voor de Rechten van de Mens mooie ideeën over de vrije meningsuiting. In het arrest Handyside tegen het Verenigd Koninkrijk van 20 januari 1976 braken de rechters in Straatsburg een lans voor ‘offending, shocking and disturbing ideas’, Ideeën die mensen kwetsen, schokken en storen. Die moesten toegelaten worden, klonk het, in naam van pluralisme, tolerantie en ruimdenkendheid omdat anders stagnatie van het denken in de samenleving dreigt. Daarom zijn die op het eerste gezicht vervelende ideeën van groot belang voor het algemeen welzijn.
Ondertussen was ik ook begonnen met kerkelijk recht te studeren. In 1983 werd een nieuw kerkelijk wetboek uitgevaardigd dat de bedoeling had de ideeën van het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) in wetteksten om te zetten. Beginselen die ook vandaag theoretisch nog goed scoren, zoals inspraak en participatie, kwamen daarin aan bod. In die optiek werd voor het eerst in de geschiedenis van de kerk een bepaling geformuleerd, meer bepaald in canon 212 §3, die de vrijheid van meningsuiting van alle gelovigen openlijk garandeerde.
De tekst bleef erg voorzichtig in zijn bewoordingen en naar het einde toe kwam een beperking waarvan de gevolgen niet meteen waren te overzien. De gelovigen moesten, bij het formuleren van hun vrije mening, rekening houden met het algemeen nut. Op het eerste gezicht bestaat er een zekere verwantschap tussen het arrest Handyside en canon 212 §3. Algemeen welzijn, algemeen nut, het verschil lijkt niet zo groot. Maar wie scherper toekijkt merkt dat de tegenstelling fundamenteel is. Terwijl bij Handyside vrij geformuleerde ideeën per definitie goed zijn voor het algemeen welzijn, vindt het kerkelijk wetboek dat ze enkel toegelaten mogen worden wanneer ze het algemeen welzijn bevorderen. Precies het tegendeel. De kerk ziet de vrije meningsuiting als instrumenteel voor een hoger doel, te weten het algemeen nut, bij Handyside maken vrije meningen zelf deel uit van dat hoger doel, hoe naar ze op het eerste gezicht ook mogen klinken.
De kerk en de vrijheid van meningsuiting
Als jong kerkjurist droomde ik van een betere kerk. Misschien een illusie, maar een betere wereld leek me al helemaal onmogelijk. In 1990 publiceerde ik in de Revista Española de Derecho Canónico, bladzijden 663 tot 694 voor wie mij terecht niet helemaal vertrouwt, een artikel dat ik overigens door iemand anders naar het Spaans liet vertalen, waarin ik hoopte dat de kerk de interpretatie van Handyside zou overnemen. Dat ze haar geloof zou belijden in de vrijheid van meningsuiting als motor van een open en dynamische instituut dat er alles bij te winnen heeft om niets te verbergen. Ik dacht toen echt dat die evolutie mogelijk was en misschien heeft ze voor een gedeelte plaatsgevonden. Noodgedwongen wat seksueel misbruik betreft. Verder is er nu meer openlijke kritiek op de paus dan vroeger. Zelfs Romeinse curiekardinalen zoals Gerhard Müller of Raymond Burke sparen paus Franciscus niet. Het is misschien niet altijd slimme kritiek die ze formuleren, maar liever domme kritiek dan helemaal geen.
Stap voor stap – het gaat om een langzaam voortschrijdend proces – aanvaarden wij de vrijheid van meningsuiting nog enkel wanneer ze goed is voor het algemeen nut
Wat ik in het begin van de jaren negentig nooit kon vermoeden, is dat het tegendeel gebeurde van wat ik toen verhoopte. De kerk volgde de vrijheidsopvatting van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens nauwelijks of niet, maar onze seculiere samenleving trad wel in de voetsporen van de kerk. Niet letterlijk natuurlijk. Die gedachte alleen al zou bij vele weldenkenden als een kaakslag overkomen. Maar in de praktijk was die volgzaamheid er onbewust wel degelijk. Almaar vaker in onze samenleving vindt de vrijheid van meningsuiting haar grenzen en moet ze wijken voor dingen, voor waarden die belangrijker heten te zijn. Fatsoen, gevoelens van mensen, historische waarheid. Stap voor stap – het gaat om een langzaam voortschrijdend proces – aanvaarden wij de vrijheid van meningsuiting nog enkel wanneer ze goed is voor het algemeen nut. Op die manier benadert het aanvoelen van de hedendaagse seculiere samenleving de visie die in canon 212 §3 van het kerkelijk wetboek expliciet te lezen staat. Kortom, de kerk volgde de seculiere samenleving niet maar de seculiere samenleving volgde de kerk. Wie had het in 1990 kunnen denken? Ik alvast niet, dat geef ik grif toe.
Recht en moraal
Het is onloochenbaar dat de vrijheid van meningsuiting beperkter is dan enkele decennia geleden. Meer en meer wetten leggen ze aan banden. De holocaust mag niet langer worden ontkend. Aanzetten tot haat is verboden, racisme en seksisme kunnen tot strenge straffen leiden. Ik ben de laatste om dergelijke uitingen van de vrijheid van meningsuiting inhoudelijk te verdedigen, maar ik ben tegelijk de eerste om hun strafbaarstelling te betreuren. Ze is immers een uiting van de groeiende vermenging van recht en moraal, een enigszins specifieke en bizarre moraal overigens, daar kom ik op terug. Tegelijk ziet wie de vrijheid van meningsuiting sterk wil inperken een belangrijk principe uit het recht over het hoofd: recht is er voor goede en voor slechte mensen. Ook een burger met een twijfelachtige moraal en veel tekortkomingen heeft recht op een degelijke rechtsbescherming. Natuurlijk zeg ik dit uit zelfbehoud. Maar er schuilt ook een fundamentele gedachte achter. Ieder mens is immers volledig mens, ook wie in de ogen van de meerderheid van zijn tijdgenoten moreel tekortschiet en op algemeen misprijzen stoot.
Puur principieel vind ik de groeiende vermenging van recht en moraal onaanvaardbaar omdat ze waarheid en deugd belangrijker vindt dan vrijheid terwijl juist vrijheid nodig is om tot waarheid en deugd te komen. De moraal kan en mag strenger zijn dan het recht, het recht legt enkel een ondergrens vast. Het definieert gedrag dat niet kan worden getolereerd. Maar het mag niet bepalen dat mensen leuk en lief horen te zijn volgens de normen door de tijdgeest aangereikt. Het mag niet bepalen dat mannen vaker moeten huilen, vrouwen vaker moeten vloeken.
Informele morele druk
Ik wil nu overgaan tot een verdere stap in mijn redenering. Niet enkel heb ik problemen met de vermenging van recht en moraal zoals die vandaag sluipenderwijs ingang heeft gevonden. Even zorgwekkend is de evolutie van de heersende moraal zelf. Ik bedoel hiermee het volgende. De vrijheid van meningsuiting kan formeel en juridisch worden ingeperkt, en dat gebeurt nu meer dan vroeger, ik gaf daarnet vier voorbeelden. Daarnaast is er echter ook de meer informele morele pressie die op mensen wordt uitgeoefend om bepaalde ‘foute’ gedachten niet hardop te formuleren. Mensen kunnen dat juridisch blijven doen, maar mochten ze zo vermetel zijn zich aan die drang over te geven, dan dreigen canceling in de leidende media, mogelijke problemen met de werkgever, zeker als die een universiteit is, of persoonlijke aanvallen op de sociale media zonder dat het ooit tot een inhoudelijke argumentatie komt.
We moeten goed beseffen dat de vandaag triomferende moraal niet de enig mogelijke is. Ze is een normatieve, knellende moraal die anderen oplegt hoe ze moeten denken, spreken en leven. Drie voorbeelden illustreren de morele dwang door de weldenkenden die in het publieke debat, voor zover dat plaatsvindt, een onevenredig grote rol spelen.
Zich beledigd voelen
Vooreerst is er de kracht van het zich beledigd voelen. Wie zijn mening uit, moet goed opletten dat hij anderen niet kwetst. Die kwetsuren kunnen te wijten zijn aan het verleden van de zelfverklaarde slachtoffers, aan de achterstelling van de groep waartoe ze behoren, aan de persoonlijk emotionele structuur van gevoelige mensen, aan maatschappelijke ongelijkheid of historisch onrecht.
Het is dus mogelijk om volledig onbewust en te goeder trouw anderen te beledigen die vervolgens over het recht beschikken de spreker nadrukkelijk te vragen om voortaan te zwijgen. Het subjectief recht om zich beledigd te voelen is onderhand zowat absoluut. Hier schuilt een merkwaardige paradox, precies omdat het in het verleden de vrije meningsuiting was die, al waren er altijd enkele beperkingen, tegen het absolute aanschurkte. Vandaag liggen de kaarten anders.
Wie anderen kwetst, bewust maar ook onbewust, gaat door als een slecht mens, als iemand die ethisch tekortschiet, en dringend behoefte heeft aan een moreel kompas. Dat wordt vaak achter een al bij al dunne betaalmuur door commentatoren van kwaliteitskranten aangereikt
De kracht van de kwetsbaarheid kortwiekt de vrijheid van het woord. Het tonen van woede, verdriet en verontwaardiging geldt in toenemende mate als ‘dapper’ en ‘moedig’, het uiten van een vrije mening als onnodig kwetsend en weinig sociaal. Emotionele argumenten gaan vaak samen met een persoonlijke aanval op de tegenpartij. Wie anderen kwetst, bewust maar ook onbewust, gaat door als een slecht mens, als iemand die ethisch tekortschiet, en dringend behoefte heeft aan een moreel kompas. Dat wordt vaak achter een al bij al dunne betaalmuur door commentatoren van kwaliteitskranten aangereikt.
De expert
Een tweede voorbeeld van morele dwang is die van de expertise. Vroeger waren er weinig experts, of toch weinig mensen die zo werden genoemd, maar vandaag schieten ze als paddenstoelen uit de grond. Zoals dan weer andere experts weten, zijn vele paddenstoelen giftig. Expertise is natuurlijk op zichzelf niet fout. Wat zou onze samenleving zijn zonder ratio en wetenschap? Neen, niet de expertise op zichzelf is een probleem, wel het blinde geloof erin. De gedachte dat de expert niet langer de eeuwig zoekende wetenschapper is maar de heraut van de waarheid die geen tegenspraak duldt. Want welke zin heeft tegenspraak eens de waarheid is verkondigd? Waarom zou bijvoorbeeld een econoom, een jurist, een pedagoog het recht hebben om een viroloog tegen te spreken wanneer die urbi et orbi over coronamaatregelen een definitieve uitspraak doet? Iemand moet het laatste woord hebben, iemand is de ultieme expert. Wat vroeger het versteende dogma was, is vandaag de plechtig uitgesproken expertise.
Wie naar de geschiedenis kijkt, leert dat in de vroege kerk het dogma een vastleggen was van een bestaand gemeenschappelijk aanvoelen van alle gelovigen. Pas later verwerd het tot een autoritaire uitspraak van het instituut. Op een gelijkaardige manier dreigt de in principe eeuwig voortdurende wetenschappelijke discussie dood te lopen in de onfeilbare mening van de expert die geen tegenspraak duldt. Ik vond het bijvoorbeeld persoonlijk interessant hoe vaak ik in de coronatijd te horen kreeg dat mijn mening er niet toe deed en zelfs verwerpelijk was omdat ik het nochtans bijzonder nobele beroep van kerkjurist uitoefen. Niet het inhoudelijke argument telde, maar de in mijn geval als schamel beoordeelde status van wie sprak.
De ‘peer review’
Het derde morele argument leunt aan bij het tweede. Het gaat namelijk uit van een bepaalde, zeer specifieke opvatting over wetenschap die ideologisch gekleurd en verre van onbetwistbaar is, maar vandaag succes heeft. Wanneer iemand een uitspraak doet, soms na er lang over te hebben nagedacht, wat vooralsnog nog altijd legaal is, krijgt hij vaak de vraag te horen op welk onderzoek hij zich precies baseert. Hebt u cijfers? Kunt u uw uitspraak aan de hand van een voetnotenapparaat illustreren? Is wat u zegt peer-gereviewed?
Deze opmerkingen gaan uit van een onderliggende visie over wetenschap. Die blijft beperkt tot de resultaten van empirisch onderzoek. Verschillende disciplines die vroeger tot de wetenschap behoorden, worden meteen uitgesloten. Metafysica bijvoorbeeld, psychologie die uit de filosofie voortvloeit of die zich langs freudiaanse lijnen heeft ontwikkeld. Andere disciplines worden dan weer in een rigide korset gedwongen dat de naam krijgt het enig juiste te zijn. Geschiedenis moet je bekijken vanuit het perspectief van de vrouw of de sociale onderklasse, anders lijdt het aan een wetenschappelijk deficit te wijten aan de blik van de geprivilegieerde. Globaal geldt hoe dan ook volgend principe: zonder cijfers geen wetenschap, en zonder wetenschap geen recht van spreken. Een belangrijk mantra van onze tijd is: ‘woorden doen ertoe’. Maar almaar vaker kun je daaraan toevoegen: ‘woorden zijn pas toegelaten als er cijfers zijn’.
Collectieve schuld
Laten we terugkeren naar het centrale thema van deze Gustave de Molinari-lezing, de vrijheid van meningsuiting. Ze heeft niet alleen behoefte aan een sterkere juridische bescherming dan vandaag, even belangrijk is een grondige discussie over de heersende moraal die het vrije spreken impliciet inperkt.
Die moraal is eerst en vooral normatief. Ze ziet eruit als recht en legt regels op. Moraalridders kunnen er gebruik van maken om anderen te kapittelen en hen zo tot de juiste woorden en daden te bewegen. Op die manier is de moraal een set van externe regels en geen interne houding. Precies daardoor neemt ze voor de persoon die ze formuleert een letterlijk ‘amoreel’ karakter aan. Het is immers niet wie spreekt die de regels moet volgen, maar wie aangesproken wordt. De Duitse essayist Wolf Lotter schreef daarover in het jongste nummer van het Berlijnse tijdschrift FuturZwei een interessante bijdrage waarvan ik u uit loutere balorigheid de voetnoot bespaar. Hij hekelt de pertinente afwezigheid van persoonlijke verantwoordelijkheid bij wie de moraal voor anderen predikt. Almaar verwijzen naar wat collectief is, in de stijl van ‘wij zijn allemaal schuldig’, stelt de spreker ervan vrij om in het eigen hart te kijken, wat in vele gevallen tot een mengeling van schijnheiligheid en bigotterie leidt.
Wolf Lotter haalt het voorbeeld aan van een activist voor een beter klimaat die tijdens een vliegtuigreis zijn beklag maakt over de frikadellen hem bij de maaltijd voorgeschoteld, terwijl toch algemeen geweten is dat vlees eten onze planeet bedreigt. Lotter ziet dat als het perfecte voorbeeld van iemand die individueel als vliegtuigpassagier is vrijgesteld van de collectieve regels die hij aan de samenleving in haar geheel oplegt.
Persoonlijke verantwoordelijkheid
Daarom moeten we fundamenteel durven na te denken over de moraal die in onze tijd overheersend is. Ze moet ermee ophouden belerend te zijn tegenover anderen en moet worden betrokken op de persoon zelf die meent dat moraal belangrijk is. De eerste eigenschap van een ethisch verantwoorde moraal – sorry voor de wat vreemde uitdrukking – betreft de persoonlijke verantwoordelijkheid van wie haar aanhangt.
Probeer voor uzelf uit te maken hoe u naar best vermogen kan leven, wat verder gaat dan het pure concept ‘zelfbeschikking’ dat inhoudelijk een lege schelp is. Kom in uw eigen leven uit en op voor de keuzes die u maakt. En al is hypocrisie in een mensenleven niet helemaal te vermijden, vermijd haar minstens gedeeltelijk. Moraal gaat op de eerste plaats over karakter en zelfverantwoordelijkheid en niet, pertinent niet, over het opleggen van regels aan anderen.
Rechtsregels
Een pleidooi voor de vrijheid van meningsuiting vandaag is uiteraard een pleidooi voor een terugdringen van het aantal beperkende rechtsregels. Persoonlijk zou ik de vrijheid van meningsuiting enkel begrenzen wanneer het woord naadloos voortvloeit in de daad, bijvoorbeeld bij een directe oproep tot geweld.
Naast de juridische vrijheid van meningsuiting is echter ook de morele vrijheid belangrijk. Precies zij staat in wat velen vandaag de ‘cultuurstrijd’ noemen sterk onder druk. Hoe vaak lees en hoor je uitdrukkingen als ‘ga u schamen’ of ‘how dare you’? Zinnetjes die op zichzelf behoorlijk schaamteloos zijn. Moraal is immers iets helemaal anders dan regels waarvan men zelf vaak geheel of gedeeltelijk is vrijgesteld, opleggen aan anderen. Ze gaat om het karakter en de verantwoordelijkheid van de mens die meent om moraal te geven zelf.
Camillo Benso di Cavour, spilfiguur bij de eenmaking van Italië, gaf in 1861 op de vraag hoe de verhouding tussen kerk en staat diende te zijn, een mooi antwoord: ‘Libera chiesa in libero stato.’ Een vrije kerk in een vrije staat, waarbij beide componenten zowel vrij als van elkaar onderscheiden zijn. Dat geldt ook voor de verhouding tussen recht en moraal vandaag. Er is behoefte aan een vrije en verantwoordelijke moraal in een land dat de juridische vrijheid van meningsuiting weer echt durft te beschermen.
Ik bewonder Rik om zijn ongebroken geloof in het goede. Er is echter iets wat hij niet kan verklaren, het enigma van het mens zijn. Wat er in een menselijk wezen omgaat is door geen enkel argument te vatten. Een mens kan een tweedelig wezen zijn, goed en kwaad in hem, geniaal of gek, uitzonderlijk begaafd. Maar men kan dit gegeven die de mens maakt tot wat hij is niet bepalen. Elke mens is uniek en een gelijkwaardige bestaat niet. En met recht verdedigt Rik dit. Het ergste wat een mens een ander mens kan aandoen is hem beletten te leven als mens, als levend wezen die van God een eigen wil heeft gekregen en dit met recht en reden mag uitoefenen. Artificiele intelligentie kan op zijn eigen niet bestaan want dan is onze wereld om zeep. De mens, het individu is een uitzonderlijk wezen.