Op 20 april zal het precies 45 jaar geleden zijn dat de Britse conservatieve politicus Enoch Powell een toespraak hield waarin hij als een van de eersten waarschuwde voor de gevolgen van de beginnende massa-immigratie. Zijn brandrede, die de geschiedenis inging als de ‘Rivers of blood’-speech, veroorzaakte een schokgolf doorheen het Britse bestel en is tot op vandaag tot de verbeelding blijven spreken.
Onder de generatie naoorlogse Britse politici was de in 1998 overleden Enoch Powell zonder twijfel een van de meest fascinerende figuren. Toen hij aan zijn politieke carrière begon, had hij reeds twee andere loopbanen achter de rug. Een eerste als professor klassieke filologie, een tweede als brigadegeneraal in het Britse leger. Ook in de politiek maakte Powell furore en werd al snel gedurende enkele jaren minister van Gezondheid. Zijn politieke carrière eindigde evenwel abrupt toen hij in 1968 tijdens een brandrede de Britse immigratiepolitiek bestempelde als een dodelijke dreiging voor zijn land.
Aangesproken door verontruste kiezers die hun buurten zagen veranderen onder invloed van de, tot dan toe nog bescheiden, komst van niet-Europese inwijkelingen, nodigde Powell de pers uit voor een rede die hij zou uitspreken op 20 april in Birmingham.
Ondankbaar en belangrijk
In de inleiding van zijn bekend gebleven rede stelde Powell dat de hoogste functie van de staatskunst erin bestaat om vermijdbaar kwaad te voorkomen. Een van de moeilijkheden hierbij is dat de aandacht in grote mate is gefocust op de problemen van de dag, waardoor toekomstige ontwikkelingen niet de aandacht krijgen die ze verdienen. Daarbij komt nog eens het feit dat de boodschappers van slecht nieuws niet zelden worden beschouwd als de aanstichters ervan. Het gevolg is dat de politiek voortdurend in de verleiding komt om zich – op de kap van toekomstige generaties – uitsluitend met de tastbare actualiteit bezig te houden. Powell noemde de confrontatie met toekomstige problemen, die door een vastbesloten optreden in het heden echter nog te verhelpen zijn, niet zonder reden de ondankbaarste én belangrijkste – taak van een politicus.
Brandstapel
Een van die grote problemen die zich in de toekomst zouden aandienen, was volgens Powell het gevolg van de toenemende inwijking van niet-westerse vreemdelingen in Groot-Brittannië. “We lijken wel gek”, zei hij, “letterlijk gek, als natie, dat we een jaarlijkse instroom toestaan van zo’n 50.000 ten laste komende personen, die merendeels het materiaal vormen voor de toekomstige groei van de van immigranten afstammende bevolkingsgroep. Het is alsof we kijken naar een natie die druk bezig is met het opbouwen van haar eigen brandstapel.”
Hij voorspelde zijn landgenoten een duistere tijd, waarin zij niet langer baas in eigen land zouden zijn. Volgens Powell was de aan de gang zijnde immigratie zonder voorgaande in de Engelse geschiedenis en drongen zich ingrijpende maatregelen op. Indien niet onmiddellijk werd ingegrepen, zo voegde hij eraan toe, zou tegen het jaar 2000 zo’n tiende van de totale bevolking uit niet-westerse vreemdelingen bestaan die hele wijken en stadsdelen bezetten.
Om een dergelijke ontwikkeling te voorkomen, pleitte Powell ervoor om de instroom van vreemdelingen drastisch te verminderen. Daarnaast stelde hij tevens voor om de terugkeer van immigranten aan te moedigen. Aan zijn critici antwoordde hij inderdaad niet te weten hoeveel immigranten bij een politiek van ondersteunde terugkeer Groot-Brittannië zouden verlaten, aangezien zulke politiek nog nooit was uitgeprobeerd.
Integratie
De ‘integratie’ van de nieuwe immigranten noemde Powell bij deze gelegenheid een gevaarlijke waanidee. Zich in een samenleving integreren, zo stelde hij, betekent in feite dat men zich in die mate aanpast zodat men ‘Brit onder de Britten’ wordt. Hij erkende het feit dat vele duizenden vreemdelingen zulke stap wensten te zetten (of reeds hadden gezet), maar voegde eraan toe het een absurde en gevaarlijke gedachte te vinden om te geloven dat de grote en groeiende meerderheid dat ook zou doen. Het grote aantal en de sterke concentratie van de vreemdelingen maakt nu eenmaal dat de integratiedruk, die een kleine minderheid in normale omstandigheden ondergaat, in dit geval niet functioneert. Powell stelde integendeel de groei vast van krachten die de integratie actief tegenwerken en streven naar dominantie; eerst over andere immigrantengroepen en nadien over de rest van de bevolking.
In het vervolg van zijn betoog veegde Powell nog de vloer aan met de toen op stapel staande ‘anti-discriminatie’-wetgeving, die volgens hem vreemdelingen en provocateurs in staat zou stellen om Britse burgers (wegens private handelingen) aan de schandpaal te nagelen. In dit verband wees Powell ook op het feit dat steeds minder burgers zich openlijk over deze kwestie durfden te uiten uit vrees voor mogelijke sancties.
Publieke opinie versus politieke elite
De toon van Powells rede was eerder nuchter en zakelijk van aard. Hij ging er immers van uit dat de feiten en cijfers op zich alarmerend genoeg zouden werken. Op het einde gebruikte hij dan toch nog een dramatisch beeld. Als kenner van de klassieke literatuur verwees hij naar Virgilius en zegde dat hij, wanneer hij in de toekomst blikte, net als de Romeinen de Tiber doortrokken zag van schuimend bloed. Het bloed van de slachtoffers van een etnische burgeroorlog.
De publieke opinie reageerde enthousiast op Powells toespraak in Birmingham. Hij ontving letterlijk karrenvrachten fanmail: 100.000 brieven in nauwelijks tien dagen tijd, waarvan slechts een achthonderdtal met negatieve kritiek. In spontane demonstraties betuigden duizenden arbeiders hun steun en uit een Gallup-peiling bleek eind april dat 74 procent van de Britten het met hem eens was. Vier jaar later, kwam Enoch Powell uit een opiniepeiling zelfs naar voren als de populairste politicus van het land. De mediatieke en politieke wereld keerde zich echter tegen hem. Voor zijn ‘Rivers of blood’-rede werd Powell, die door velen reeds als toekomstig premier werd gezien, uit het conservatieve schaduwkabinet verwijderd. Tot aan zijn dood, dertig jaar later, bekleedde Powell nooit nog een hoger ambt.
“Powel was right”
Het respect van de publieke opinie voor zijn moed is echter altijd overeind gebleven. In 2002 eindigde Powell als nummer 55 in de lijst van ‘100 grootste Britten’. Ook vandaag nog, 45 jaar na zijn brandrede, is “Powell was right” een veel gehoord citaat aan de overzijde van het Kanaal.
Ook zijn meest uitgesproken tegenstanders moeten toegeven dat Powells demografische voorspellingen bijzonder accuraat waren en zelfs door de werkelijkheid dreigen ingehaald te worden. Bloed is er ook al gevloeid. Een laatste keer gebeurde dat in 2011, toen Londen, maar ook Birmingham, Manchester, Liverpool en zelfs Bristol, het toneel waren van een dagenlange, niets ontziende stadsguerrilla. Balans: een kwart miljard euro schade, vijf doden en tweehonderd gewonde politie- en brandweermannen.
Ook de andere, sociale en culturele gevolgen van de massa-immigratie kunnen niet langer worden geloochend. In Londen en andere stedelijke centra wordt de woongelegenheid stilaan krap en komen onderwijs, gezondheidszorg en andere sociale diensten almaar meer onder druk te staan. De voorbije jaren trokken ruim 600.000 autochtone Britten weg uit hun stad omdat ze er zich niet langer thuis voelden. Blanke Britten zijn er momenteel in de minderheid.
Zwijgen is verraad
Een soortgelijk patroon ontwikkelt zich in steden elders in West-Europa. Ook in onze eigen hoofdstad is zich in sneltempo een proces van bevolkingsvervanging aan het voltrekken, terwijl andere steden Brussel achterna dreigen te gaan. Wie denkt dat de waarschuwingen van Powell niet voor ons zijn bestemd, vergist zich.
Willen wij onze kinderen nog een beetje leefruimte en toekomstperspectief geven, moet de immigratie nu worden afgeremd. Het Vlaams Belang zal dan ook blijven zeggen waar het op staat. Omdat, zoals Enoch Powell aan het einde van zijn historische rede treffend stelde, “het grote verraad erin bestaat te zien, maar niet te spreken.”
De toespraak van Powell was op 20 april, toeval of niet, juist de verjaardag van Adolf Hitler.
Zojuist gelezen bij Clint.be: Dappere Jihadstrijders krijgen persoonlijke naaidoos.
Dààrmee wordt dus bewezen dat de buitenlandse vrijwilligers-voor-de-strijd wél welkom zijn in Syrië: ZIJ worden beloond door de toewijzing van een (àl-dan-niet) vrijwillig meisje om hèn te “verwennen” !!!
Wàt een smerige bende schurken !