Telkens er een nieuwe minister van onderwijs benoemd wordt, meent hij het warme water opnieuw te moeten uitvinden.
Telkens komt hij met een reeks hernieuwingen die het oubollige onderwijssysteem – we kennen de stellingen van de ongelijkheid, kloof sterke-zwakke leerlingen – moeten hervormen, het onderwijssysteem heruitvinden. Telkens kunnen wij ons niet van de indruk ontdoen dat de minister van onderwijs meer met zelfprofilering bezig is i.p.v. met bezorgdheid om het educatieve welzijn van de schoolgaande jeugd.
Wij brengen in een vervolgreeks onze bekommernissen hieromtrent. Vandaag de eerste bijdrage:
1. Foute uitgangspunten
Steeds weer trachten de voorstanders van een hervorming van het secundair onderwijs hun voorstellen te verdedigen met een aantal stellingen die iedereen als voor waar lijkt aan te nemen. Vaak zijn die stellingen bijzonder ideologisch gekleurd, of zelfs regelrechte falsificaties.
Zo koestert men zorgvuldig de mythe dat ons onderwijs sociale ongelijkheid bestendigt of in de hand werkt. Volgens PISA en TIMMS behalen we voor sociale gelijkheid nochtans een topscore. Maar de mantra dat sociale achtergrond het onderwijscurriculum stuurt, blijft maar klinken.
Voor één (groeiende) groep in onze samenleving is er inderdaad een probleem: dat zijn de kinderen met een migratieachtergrond. Zij kampen met een taalachterstand die onvoldoende wordt aangepakt en hebben vaak ook moeite om zich aan de in Vlaanderen (en dus ook in ons onderwijs) geldende cultuur, waarden en normen aan te passen. Door het blijvende nefaste immigratiebeleid en door de demografische evoluties bij die bevolkingsgroep, zullen de problemen zonder twijfel nog in hevigheid toenemen. Maar in plaats van de zaken ordentelijk en bij de bron aan te pakken, heeft men een gelijke-kansenbeleid ontwikkeld, dat meer kwaad dan goed doet en vooral in de steden tot een verregaande ontwrichting van het scholenlandschap heeft geleid.
De tweede voetstoots aangenomen premisse is dat in ons onderwijs de kloof tussen sterkere en zwakkere leerlingen te groot is en moet worden gedempt of verkleind. Het is inderdaad waar dat die bewuste kloof vrij groot is, maar dat is helemaal niet erg, zoals ook Itinera-econoom Ivan Van de Cloot beweert. “Smet wil iets doen aan de kloof tussen sterke en zwakke leerlingen. Waarom? Omdat de zwakke leerlingen in Vlaanderen slecht onderwijs krijgen? Dat blijkt niet uit onderzoek. Of viseert hij de kloof op zich? In dat laatste geval is je doel de kloof dichten. Dat is een ideologisch uitgangspunt: alle kinderen zo veel mogelijk gelijk laten presteren. Wat volstrekt belachelijk is. Want kinderen zijn nu eenmaal niet gelijk. Het doel moet zijn om elk kind volgens zijn capaciteiten het beste onderwijs te geven. Maar er mogen – er moeten zelfs – verschillen zijn. Uit internationale studies blijkt dat een goed onderwijssysteem meer verschillen kent dan een slecht. Omdat je de sterke ook toelaat zo ver mogelijk boven zichzelf uit te stijgen.”
Met andere woorden: een grote kloof tussen sterke en zwakke leerlingen wijst op een goede kwaliteit van het onderwijs, áls tegelijk ook de zwakkeren bovengemiddeld presteren. En dat is, zo blijkt uit alle internationale onderzoeken, in Vlaanderen overduidelijk het geval. De kloof verkleinen of dichten betekent nivellering ten koste van de sterkere leerlingen.
Uiteraard is het wel zo dat onderpresteren moet worden bestreden. Maar ook daar doen de problemen zich vooral voor bij de groep die hierboven is beschreven.
Het hervormingsplan is gebaseerd op een verkeerde inschatting van de sterke en zwakke
kanten van ons onderwijs. Vanaf het beleidsrapport ‘Het educatief bestel in België’ (1991) werd onze sterke lagere cyclus ten onrechte als dé probleemcyclus bestempeld en een hervorming daarvan als de verlossing uit de ellende. Daarbij werd vals cijfermateriaal niet geschuwd. Zo werd telkens weer cijfers van zittenblijven in de eerste graad gehanteerd tot 10%, terwijl het in werkelijkheid om zo’n 3% ging. Iemand als Georges Monard deed zo aan regelrechte stemmingmakerij om daarna zijn oplossingen als zaligmakend naar voor te schuiven. Opvattingen van praktijkmensen werden 20 jaar lang straal genegeerd, omdat ze niet in het kraam van de theoretici pasten.
In Nederland is het onderwijs volledig kapot hervormd. De kwaliteit is er zo belabberd dat de politiek een onderzoek naar de oorzaken heeft gevoerd. Dat resulteerde in het rapport-Dijsselbloem. Volgens dat rapport baseerden de beleidsmakers zich te eenzijdig op beleidsonderzoek, en deden ze weinig of geen beroep op de belangrijkste kennis, de ‘practical wisdom’ van de onderwijsmensen. Precies die fout wordt in Vlaanderen ook nu weer gemaakt.
Wordt vervolgd.