Johannes Brahms componeerde zijn Tweede Symfonie opus 73 in de zomer van 1877. Het werk kreeg als bijnaam de “Pastorale”.
Brahms was nog bezig met het piano-uittreksel van zijn 1e symfonie (waar hij 15 jaar mee bezig was geweest) toen hij in het idyllische Oostenrijkse Pörtschach am Wörthersee in Karinthië, in een betoverend landschap, aan de 2e symfonie begon. Deze symfonie in D had een volledig ander karakter: was de eerste (met zijn c) bijna tragisch te noemen; de tweede (in het opgeruimde D) was vriendelijk, zelfs vrolijk, met name in de (kortere) beide slotdelen.
Niet voor niets kreeg deze ode aan de natuur, met zijn opgewekte toonaard en herderlijk karakter, de passende bijnaam “Pastorale” (onder verwijzing naar de 6e symfonie van Beethoven). Het werk aan de symfonie vorderde voor Brahms doen zeer snel.
De première was door Brahms eerst in Berlijn gedacht maar het werd – na enig uitstel – de Wiener Philharmoniker onder Hans Richter. Het door hen voortreffelijk ingestudeerde werk had veel succes. De tweede symfonie werd nog sneller dan de eerste op vele plaatsen standaard repertoire.
De symfonie bestaat uit vier delen:
- Allegro non troppo in D
- Adagio non troppo in B
- Allegretto grazioso (quasi andantino) in G
- Allegro con spirito in D
De opbouw is die van een klassieke symfonie: met de twee hoekdelen in een levendig snel tempo en een tweede langzaam deel gevolgd door een scherzo.