Isaac Albéniz werd geboren op 29 mei 1860 in Camprodón, een dorp in de buurt van Gerona (Catalonië). Na een vroege ‘loopbaan’ als wonderkind-pianovirtuoos en componist van honderden (onbekend gebleven) jeugdwerkjes voor piano, krijgt hij een studiebeurs van de Spaanse koning toegewezen, die hem toelaat zijn talent bij beroemde leermeesters te laten ordenen: in Barcelona bij Pedrell, in Parijs bij Marmontel, in Brussel bij Brassin en Gevaert, in Weimar bij Liszt en in Leipzig bij Judassohn en Reinecke. Vooral het contact met Pedrell was beslissend voor zijn verdere loopbaan als componist; samen werden ze de grondleggers van de Spaans-nationalistische School, gebaseerd op de studie van de Andalusische volksmuziek.
Na een periode van concertreizen doorheen Europa en Amerika krijgt hij leraarsambten aangeboden in Barcelona en Madrid. Erg boeiend vond hij deze bezigheden niet, en ten slotte trekt hij naar Parijs, wordt er leraar aan de Schola Cantorum en raakt intiem bevriend met Debussy. Deze verhouding werkt voor beiden bevruchtend in op hun compositorisch werk.
Albéniz sterft in Cambo-les-Bains in de Basses-Pyrenées op 16 juni 1909. De composities van Albéniz zijn hoofdzakelijk geschreven voor piano, en de titels wijzen ons onmiddellijk op zijn Spaans-nationalistisch engagement: “Cantos de España” (suite), “Suite Espagnole”, “Iberiasuite” (4 bundels van 3 werken, voor Arbos in een andere volgorde tot orkestsuite georkestreerd); verder enkele opera’s (“King Arthur-trilogie”, “Pepita Jiménez”), orkestwerken (“Catalonia”, “Rhapsodia Española”: met pianosolo) en vocaal werk (“Christus-Oratorium”, liederen, ballades, zarzuela’s).