“interfederalisering” van de gedachtepolitie

De gekleurde jozef

De Senaat keurde vrijdag 19 juli, in zijn laatste zitting voor het reces, de “interfederalisering” van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding goed. Dit ontwerp moet nog naar de Kamer. Tegelijkertijd stemde de Senaat in met een nieuw centrum voor migratiestudies, vreemdelingenrechten en de strijd tegen de mensenhandel. Die wet werd eerder al door de Kamer goedgekeurd. De “splitsing” van het huidige Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding (CGKR) in een interfederaal en in een federaal centrum is nodig omdat ons land anders niet meer in orde is met de richtlijnen van de Europese Unie. Alleen had het ook anders gekund en bovendien gebeurde de hervorming van het huidige CGKR fantasieloos en zonder discussie over de rol van deze instellingen en over de wetten die zij toepassen. Een overzicht van het debat.

http://www.gva.be/nieuws/experts/johndewit

3. BEDENKINGEN

3.1. De (wetgevingstechnische) manier van werken is erg gebrekkig.

Jarenlang gebeurde er niets. Dan kwam er een samenwerkingsakkoord, dat een half jaar na goedkeuring door alle acht overheden door de Raad van State fors werd bekritiseerd. Het is op zich al onbegrijpelijk dat de acht verantwoordelijken voor het gelijke kansenbeleid blijkbaar niet wisten op grond van welke wetten, decreten en ordonnanties burgerlijke partijstelling mogelijk was in de huidige regeling.

Maar goed. Na deze kritiek van de Raad van State werd het akkoord van de acht overheden op heel wat punten (o.a. met betrekking tot de burgerlijke partijstelling) gewijzigd zonder verdere uitleg.

Het ontwerp tot goedkeuring van het interfederaal centrum ging daarna naar de Senaat, het ontwerp tot goedkeuring van het nieuwe federale centrum naar de Kamer. Dat is een eigenaardige werkwijze, die discussie over de werking van het huidige CGKR bemoeilijkt en die tot contradicties kan leiden. Een echte discussie was er dan ook in geen van beide assemblees. In de bevoegde commissies van binnenlandse zaken werd het debat in een uurtje afgehaspeld, in de plenaire zitting was er helemaal geen debat! Men kan dus rustig zeggen dat er op federaal niveau amper parlementaire interesse is voor de strijd tegen discriminatie.

De Kamercommissie Binnenlandse Zaken veranderde een aantal bevoegdheden van het inter-federaal centrum in het ontwerp over het federaal centrum (o.a. met betrekking tot burgerlijke partijstelling, de wet-Dupont over de rechtspositie van gedetineerden, het tuchtstatuut van de politie), maar moet de discussie over dat interfederaal centrum zelf nog beginnen.

Als in de toekomst iemand iets wil wijzigen aan dit IFC, dan moeten acht “regeringen” en acht “parlementen” die verandering goedkeuren. Behalve als het de exclusieve bevoegdheid van één van deze acht betreft. Zo’n verandering zou nodig kunnen zijn na arresten van één of ander Hof of na de evaluatie van de antidiscriminatiewet. Een wijziging van het akkoord binnen de drie jaar zal hierdoor zo goed als onmogelijk zijn. Men kan zich bovendien afvragen of de Franstalige minderheid in het land geen buitensporige vinger in de pap krijgt. Want in Vlaanderen vallen gewest en gemeenschap samen en is dat dus één orgaan. In Franstalig België zijn dat allemaal verschillende organen, die allemaal hun akkoord moeten betuigen.

3.2. Vooral het samenwerkingsakkoord dat het IFC opricht, roept structurele vragen op:

== Het interfederaal centrum is niét bevoegd voor discriminatie op basis van geslacht, terwijl het wel representatief (dus: paritair) moet worden samengesteld op basis van geslacht. En terwijl het bovendien in rechte kan optreden op grond van het decreet van 6 november 2008 van het Waals Gewest over discriminatie tussen mannen en vrouwen inzake economie, tewerkstelling en beroepsopleiding en het Vlaams decreet van 8 mei 2002 over evenredige participatie op de arbeidsmarkt. Begrijpe wie kan.

Voor discriminatie op grond van geslacht is het federale Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen nog altijd bevoegd, maar alleen in federale materies. Ondertussen raakte wel bekend dat tijdens het volgende parlementaire jaar ook het Instituut voor Gelijkheid voor Vrouwen en Mannen zal worden geïnterfederaliseerd. Tenminste als de acht ondertekenende organen daarmee akkoord gaan.

Met de huidige nieuwe regeling is ons land dus nog altijd niet in orde met “Europa”, omdat er niet voor alle discriminaties van vrouwen en transseksuelen in de arbeidssfeer een centrum is opgericht. (Tussen haakjes: voor discriminatie van holebi’s wordt het interfederaal centrum wél bevoegd, voor transseksuelen niét).

== Het is ook niet duidelijk waarom het bestuur van het nieuwe IFC paritair moet zijn samengesteld qua taalgroep. De representativiteit die men bij mannen en vrouwen nastreeft (50-50), vertaalt zich niet in een representatieve vertegenwoordiging naar taalgroep. Daar wordt een 50-50 verhouding vastgelegd, terwijl de representativiteit daar een 60-40 verhouding zou vereisen. Hierdoor is het zo dat in een reeks gevallen (het algemeen beleid, de aanwervingen, de begroting…), waarbij het interfederaal bestuur moet beslissen, de Nederlandstalige meerderheid in de minderheid is. Dat is weliswaar alleen tijdens de debatten zo, maar bij gelijke stemmen is er staking van stemmen, zodat een taalminderheid iedere beslissing kan blokkeren.

Het valt niet in te zien waarom het nieuwe interfederaal centrum representatief moet zijn samengesteld voor een criterium waarvoor het niet bevoegd is en paritair voor een ander criterium waarvoor het evenmin bevoegd is, terwijl er voor de vele criteria waarvoor het wél bevoegd is (discriminatie op grond van handicap, zogenaamd ras, nationale herkomst, syndicale of politieke overtuiging, godsdienst, seksuele voorkeur, leeftijd….), geen enkele eis wordt gesteld, noch een representativiteitseis, noch een pariteitseis.

== Het is bovendien niet duidelijk waarom zowel het interfederaal centrum als het federaal centrum zich tegelijkertijd moeten bezighouden met het verdedigen van de grondrechten van vreemdelingen. Hier is grote overlapping mogelijk.

== Deze interfederalisering kan in bepaalde gevallen een feitelijke herfederalisering worden omdat de typische grendels van de Belgische staat (taalpariteit bv.) worden ingebouwd zodat dat minderheden meerderheden kunnen blokkeren. Bovendien ook omdat de interfederale raad van bestuur het algemene beleid bepaalt, een driejaarlijks strategisch plan opstelt, de aanwervingen organiseert. In de interfederale raad zijn de Franstaligen in de meerderheid bij de debatten (omdat het Duitstalige lid bij de Franstalige Kamer wordt gevoegd), maar net niet bij de stemming, behalve bij een geschil tussen twee kamers waarbij de Duitstaligen betrokken zijn. De interfederale raad kan dus een algemeen beleid uitstippelen en een strategisch plan voor drie jaar uitwerken tegen de wil van één kamer in. Die ene afwijkende kamer zal zich dan aan dit beleid moeten houden.

== Het is mooi dat de Raad van State vindt dat benoemingen door de parlementen “een garantie voor onafhankelijkheid en voor pluralisme zijn”, maar het zijn wel per definitie politieke benoemingen. En sommige bestuursleden zullen zowel in het interfederaal centrum als in het federaal centrum zetelen. Bovendien kunnen de mandaten wel héél lang duren: 18 jaar. Is dit niet erg lang? Gekoppeld aan het feit dat acht overheidsorganen zich moeten uitspreken over een eventuele wijziging van de structuur van het IFC, kan men misschien wel spreken van een ongecontroleerde macht, een staat in de staat.

3.3. De hele hervorming roept ook een reeks inhoudelijke vragen op die onbeantwoord zijn gebleven, hoewel er al jaren over gedebatteerd wordt. Daardoor is de hervorming een gemiste kans.

== Er is vooraf geen studie gemaakt van hoe de antidiscriminatiewet en de genderwet worden toegepast. De wettelijk verplichte evaluatie van deze wet uit 2007 moest al meer dan een jaar geleden bij het parlement zijn ingediend, maar ze is er nog altijd niet. Terwijl ondertussen wél al voorontwerpen zijn ingediend om de genderwet te wijzigen door een antiseksismewet in te voeren.

Over de enige grondige studie over de toepassing van de antiracismewet, die van Jogchum Vrielink, wordt in alle talen gezwegen in de toelichting. Het huidige CGKR heeft overigens nooit op deze studie gereageerd. (Voor de analyse van Vrielink, zie hier, nvdr).

Over deze twee wetten gaat de huidige hervorming in grote mate. Men had hierover een discussie kunnen verwachten. Niet dus.

== Er werd geen analyse gemaakt van de verhouding tussen de diverse gediscrimineerde groepen. Hoeveel tijd besteedt het huidige CGKR aan discriminatie van al die groepen? Momenteel gaat bijna de helft van het werk naar discriminatie van allochtonen. Is dit logisch? Aan discriminatie van bejaarden in rusthuizen of alleenstaanden (samen een veel grotere groep met zeker even erge discriminaties als allochtonen) besteedt het huidige centrum geen aandacht. Is dit geen discriminerende opstelling? Had men dit eens niet moeten bekijken in plaats van nu zowel het interfederaal centrum én het federaal centrum bevoegd te maken voor de grondrechten van vreemdelingen, een thema waar al tientallen privé-organisaties en advocaten mee bezig zijn, terwijl er voor andere, soms veel zwaardere discriminaties, helemaal niemand is?

== Mogelijke tegenstellingen tussen de groepen waarvan het huidige centrum de belangen behartigt (joden en moslims; moslims en homo’s) worden niet geproblematiseerd. Terwijl het interfederaal centrum nochtans de taak heeft om “slachtoffers bij te staan”. Wie zal het interfederaal centrum bijstaan in een geschil tussen twee personen van een verschillende groep (een moslim en een homo bv.) die zich allebei slachtoffer van discriminatie of aanzetten tot haat voelen in dezelfde zaak? Zo’n situatie is bij burenruzies nochtans perfect denkbaar. Zal men dan – zoals Payoke ooit in een mensenhandelszaak deed – wie zich eerst als “slachtoffer van mensenhandel” meldt ook als hét slachtoffer definiëren. Met het risico dat de strafrechter later moet vaststellen dat het Payoke-“slachtoffer” in feite de mensenhandelaar is en de gedagvaarde mensenhandelaar het slachtoffer? Zulke situaties kunnen zich misschien ook in de discriminatiesector voordoen. En wat als het ene “slachtoffer” zich dan meldt bij het interfederaal centrum en het andere bij het federaal centrum met een tegengestelde visie van beide organen tot gevolg? Hier is allemaal niet over nagedacht en het huidige CGKR heeft ook al jarenlang geen doorzichtig beleid om dit soort zaken aan te pakken. Daardoor wekt het gevoerde antidiscriminatiebeleid een schijn van willekeur, een schijn van discriminatie. Dat zal zich op termijn wreken.

== Over de zinvolheid of het nut van de burgerlijke partijstellingen in racisme, discriminatie of mensenhandelszaken wordt in alle talen gezwegen. Naar statistieken, resultaten, kostprijs of opbrengst wordt nergens verwezen. Sterker: men voert burgerlijke partijstellingen in voor decreten waarvoor het IFC eigenlijk niet bevoegd is (nl. discriminatie van vrouwen op de arbeidsmarkt).

== Waarom de vrouwen, de transseksuelen en taalminderheden een apart discriminatie-instituut moeten hebben, wordt niet bevraagd.

Over taaldiscriminatie wordt – in alle talen – gezwegen, terwijl nog maar pas is vastgesteld dat in Brussel amper een derde van de benoemingen in orde is met de taalwet. Is dit niet belangrijk dan?

Waarom het Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen (IGVM) nog apart moet blijven bestaan, wordt al evenmin bevraagd. Het is duidelijk de bedoeling om IFC en IGVM apart te laten bestaan, maar ze eveneens te interfederaliseren.

== Waarom er nog een nieuw Centrum voor Migratiestudies, vreemdelingenrechten en mensenhandel moet worden opgericht is eveneens onduidelijk. De enige reden waarom dat zo is, is omdat het momenteel zo is. Waarom wordt de studie van de migratie niet overgeheveld naar de Dienst Vreemdelingenzaken en de mensenhandel en mensensmokkel niet naar de studiedienst van het college van procureurs-generaal? Dat zou de werking veel efficiënter maken omdat men dan telkens de informatie ter beschikking had die men nu telkens moet vragen en soms helemaal niet krijgt.

Ook op de vraag of het wel mogelijk is om tegelijk een objectieve studie van de migratiestromen te doen én tegelijk de rechten van vreemdelingen te behartigen, komt geen antwoord. De vraag wordt – tegen alle basislessen van de sociale wetenschappen in – niet eens gesteld. Deze combinatie is m.i. namelijk niet mogelijk. En ook op de kritiek van de Raad van State dat de “verdediging van grondrechten van vreemdelingen” een taak is voor het interfederaal centrum en niét voor het nieuwe federaal centrum komt geen antwoord.

Kortom: er is geen inhoudelijk werk gedaan over de wetten waarover deze structurele hervorming gaat. Dit is des te verbazender daar al bijna drie jaar aan deze hervorming wordt gewerkt, merkwaardig genoeg met steun van de N-VA. Het resultaat is een versterking van de federale staat ten nadele van de deelstaten en tegelijkertijd een complete inhoudelijke statusquo zonder enige kritische noot. Beide federale parlementen hebben hier slecht werk afgeleverd. En het valt te vrezen dat de deelstaten het bepaald niet beter zullen doen. De discriminatieproblematiek lijkt voor onze politici niet echt interessant.