Af en toe komt bij ons de behoefte eens op om een stapke in de wereld te zetten. Vaak gebeurt dat niet . Dat ligt niet aan ons maar meer aan de madam van mijn broer Mon. Zijn vrouw is nogal van het bazige type, vandaar. Mijn vrouw, mijn naam is Achilles, is soepeler in die zaken. Ze weet dat ik anders zit te mokken dat het geen naam heeft.
Dus wij, Mon en Achilles, samen op stap. Nonkel Frans die enkele maanden geleden mee op uitstap was hebben we wijselijk thuis gelaten deze keer. Die is nog altijd niet bekomen van zijn Chinees avontuur op het De Coninckplein in Antwerpen. Die is op zijn boerderijtje gebleven. Angèle had ons verwittigd hem in het vervolg met rust te laten of er zou wat zwaaien.
Voor ons geen probleem dan konden we ‘t stad eens van wat naderbij gaan bekijken. We zijn wel alle twee dikke zeventigers, maar daarom nog niet uitgeteld. Dus vertrokken we rond de middag en eerst in hetzelfde restaurant, waar we nonkel Frans hadden getrakteerd, het Nachtegaaltje, een beetje gaan eten. Ne fermen biefstuk! We konden er dus goed tegen.
Mon kent Antwerpen goed, zoals ik al eens vertelde. Terug naar de parking op Sint Anneke en vandaar den 5 richting centrum. Uitgestapt aan ‘ de Diamant’ en vandaar te voet naar café Jozef. Die kroeg kenden we alle twee.
Eerste tegenslag: het waren nieuwe uitbaters. De Marcel had zijn zaak overgelaten konden we verstaan uit de zoeloe-uitleg van een madam uit de buurt. Geen foto’s meer aan de muur van Filip De Winter, Annemans of andere kopstukken van het Vlaams Belang. Wegwezen.
Waar naartoe? In die buurt is dat een serieus probleem geworden. Mon had drie jaar van zijn jeugd in de Van Schoonhovestraat doorgebracht en was er bij tijd en stond nog teruggekeerd. Een plezante uitgangsbuurt. Maar dat wist onze nonkel Frans ook te vertellen. Wij, die met veel moed aan onze uitstap waren begonnen, hebben de desillusie van ons leven beleefd.
Misschien is er nog wel in die buurt een café waar je in eigen taal wordt aangesproken, wij hebben die niet gevonden. Van dat soort theehuizen waar je als aboriginal wordt buitengekeken des te meer. We zijn dan maar van de ene bruine straat naar de andere gedwaald en na een paar uur van pure ellende in de wachtzaal van het Centraal Station nog iets gaan drinken.
Vandaar naar de ondergrond, waar het wemelt van de vreemdelingen, vervolgens tram 2 richting Sint Anneke. Onderweg naar huis hebben we nog wat zitten zagen over hoe Antwerpen op die enkele tientallen jaren is veranderd. Hoe het mogelijk was dat nu vreemden die stad hebben veroverd. Iets waar “den Duits” niet in gelukt was, zei Mon, hebben de moslims zonder slag of stoot gekund.
Ik, die nogal op internet zit te neuzen, had daar min of meer een uitleg voor. Dat ligt aan de nieuwe collaboratie, vertelde ik aan onze Mon. Onze eigen politiekers hebben er zelf voor gezorgd dat het zover gekomen is. Voor de stemmekes hé Mon, voor de stemmekes!
Intussen waren we bij mij thuis geareiveerd. Mijn madam schrok zich een hoedje. Die had ons nog lang niet verwacht. Het was nog geen zes uur en we waren al terug. We hebben wel afgesproken om er tegen nonkel Frans en zeker tegen zijn dochter Angèle met geen woord over te reppen. ‘t Is te zeggen over onze desillusie. Hoe was’t?, wilde mijn vrouw weten, met een venijnig lachje. “Goed zulle”, loog Mon, “we hebben een heel stuk van de wereld gezien.” En dàt was dan weer niet gelogen.
We hebben dan nog samen bij mij thuis een boterham gegeten met een tas koffie . Verder hebben we afgesproken, ALS we nog eens op stap gaan, in ons stamcafé te blijven en met enkele vrienden een kaartje te leggen. We winden ons daar ook wel eens op, maar onze bloeddruk blijft toch nog binnen de perken. Maar voor ons, mensen van den buiten, kan Antwerpen voor ons part gestolen worden.
Mon & Achilles .