Het verloren koninkrijk door Els Witte
Haar lezing behandelde drie zaken: de reden om een zo omvangrijk boek te schrijven, een overzicht van belangrijke resultaten van haar onderzoek en de beschouwing dat het gaat over dat gedeelte van de bevolking dat de prijs heeft moeten betalen van de revolutie.
Waarom zo omvangrijk?
Onze geschiedschrijvers hebben geen aandacht voor de tegenstanders die tot twintig jaar na de revolutie actief geweest zijn om het Verenigd Koninkrijk van 1814-15 te herstellen. Ze werden als niet-relevant weggezet en hun geschiedenis werd nauwelijks geschreven in tegenstelling tot die van de winnaars. Als er dan al geschreven werd over de verliezers dan was het in termen van hun nutteloosheid, hun marginaliteit, hun gebrek aan inzicht tot zelfs als de schuldigen die de rechthebbende overwinnaars in de weg gestaan hebben.
Dat gebeurt nog tot op heden en het is een verschijnsel in heel Europa. Bij ons werd die toon vooral gezet door Henri Pirenne die de Belgische identiteit een heel lang bestaan toekende en van waaruit hij de opstand tegen wat men de “Hollandse bezetter” is gaan noemen verklaarde. Dit staat in schril contrast met de beschikbare bronnen, vooral met de overtalrijke bronnenmassa die in Den Haag aanwezig is. De archieven van de Luikenaar Henri Grégoire, de centrale verbindingsman tussen enerzijds de koningen en ministers en anderzijds de Orangisten uit binnen- en buitenland bevinden zich daar.
De tekortkomingen van de officiële geschiedschrijving daarmee opvullen is de reden waarom het boek zo omvangrijk geworden is.
De resultaten van het onderzoek
De bewering dat het Orangisme een marginale beweging was is gewoon niet waar. Het Orangisme werd gedragen door de meerderheid van de autochtone elite: legitimistische edellieden, de economische burgerij, beoefenaars van vrije beroepen, intellectuelen, ambtenaren in Belgische overheidsdienst en ontevreden officieren in het Belgisch leger. Ook door de middengroepen die te lijden hadden van de economische en sociale gevolgen van de revolutie en door de arbeidersklasse.
Die Orangisten waren ook niet allemaal anticlerikale liberalen: Els Witte is een flinke meerderheid van gelovige katholieken tegengekomen. De Rooms-katholieke geestelijken die de godsdienstpolitiek van Willem I wél aanvaard hadden waren daar ook terug te vinden.
Het was ook geen uitsluitend grootstedelijke beweging: er was ook een plattelandsorangisme.
De beweging was georganiseerd en had hoofdkwartieren in Den Haag en Brussel met afdelingen in Aken, Parijs en Rijsel. Er was steun voor de tiendaagse veldtocht die door tussenkomst van de Fransen niet slaagde. In een context waarin slechts 1% van de bevolking aan de politiek kon deelnemen was de geringe getalsterkte van de beweging niet te onderschatten.
De Belgische revolutie was ook veel gewelddadiger dan toegegeven wordt: tot en met lynchpartijen en een door geweldentrepreneurs georganiseerde zogenaamde “volkswoede” met het gevolg dat een aantal Orangisten gevlucht zijn en er in het Noorden ballingengemeenschappen ontstonden. In 1834 kwam er dan de repressiewet, een onrechtstreeks bewijs van het belang van de beweging.
Groot-Nederlandse geschiedschrijvers hebben gesteld dat de revolutie een zaak van de Franstalige minderheden in Brussel en Wallonië was en dat de Vlaamse Bewegers de steunpilaar waren van het Orangisme. Ook dat is maar een halve waarheid: veel literatoren zijn het Belgische regime gaan steunen met Jan Frans Willems op kop: om hun job niet te verliezen of omdat ze er steun van ontvingen voor hun werk. Nog anderen omdat ze in Belgische overheidsdienst getreden waren. Ze hebben wel gezorgd voor taaleenheid met het Noorden.
Het georganiseerde Orangisme was vooral een Franstalige beweging, ingeplant in Brussel en Wallonië, in Bergen, Doornik, Namen en Verviers. In Marche en Charleroi heeft de schrijfster zelfs Orangistische vrijwilligerskorpsen ontdekt. Het Belgisch Orangisme werd samengehouden door legitimistisch denken: de trouw aan de koning. Het was pas nadat de druk op de koning in 1838 zo groot geworden was dat hij zich bij de afscheiding moest neerleggen dat de Orangisten de zondebokken werden voor de financiële afgang en de vernederende internationale situatie van Nederland.
Na het verdwijnen van de koninklijke steun krijgt het politieke Orangisme een stille dood met drie kantelmomenten: de dood van Willem I, de toenadering van Willem II tot Leopold I en de dood van Willem II.
De tragiek van een verloren elite
1830 was in Europa een jaar van revoluties waarin de chasseurs de place succes boekten. De steeds terugkerende volksrepressie heeft de bevolking met angst leren leven.
Tot 1850 was er ongenoegen bij de Orangisten die bleven investeren in Orangistische vennootschappen. Alleen een aantal van de grote aandeelhouders van de bank, die Willem I opgericht had (de Société Générale waarvan hij 82% bezat) en waarvan de meerderheid Orangist was, leden weinig verlies en die ondersteunden paradoxaal genoeg de Belgische natie. De bannelingen waren talrijker dan gedacht wordt. De textielfabrikanten die in Twente en Haarlem de industrialisering op gang trokken waren in goeden doen maar de anderen waren niet echt welkom. Willem I heeft de Orangisten ondersteund, desnoods in het geheim en via eigen fondsen met wachtgelden en later met pensioenen.
Oranjegezinde officieren daarentegen werden uit het leger gezet: ongewenst in het Nederlandse leger en in het Belgisch leger onderworpen aan niet uitgevoerde doodstraffen, verbanningen, zuiveringen, vroege pensioneringen. Onder de afzijdigen was er een gefortuneerde groep die weinig last had van de werkeloosheid. In 1834 werd actief Orangist zijn een misdrijf. De Belgen onder hen werden vanaf 1839 afgestoten en loyauteit werd nog enkel aan het Nederlanderschap gekoppeld, maar deze laatsten werden niet opgenomen in de Nederlandse elite. In 1848 kwam de genadeslag met de houding van Willem III en de economische krisis.
Vanuit het Noorden bekeken door Paul van Velthoven
De spreker beschouwt de nauwgezette beschrijving van de groepering die koning Willem I trouw bleef als een uitnodiging tot een vernieuwd engagement in de versterking van de samenwerking en de uitwisseling tussen Noord en Zuid in het licht van eerdere ervaringen. Hij verwees ook naar het boek van Hugo de Schepper waarin de aanduiding Nederland, net als België stonden voor het hele gebied. Paul van Velthoven beaamt dat de geschiedenis van de Belgische opstand op een aantal punten aanzienlijk herschreven zal moeten worden. Dat de invloed van de Orangisten aanzienlijk groter geweest is dan wordt aangenomen is volgens de spreker een grote verrassing voor de Nederlanders. Hij haalde de Waal Thiennes de Lombise aan, die in de vergadering waar Willem I zijn eerste toespraak hield, verklaarde dat de zeventien Nederlandse provinciën zeer voorspoedig waren geweest toen ze in één staat verenigd waren. Niettegenstaande de mislukte pogingen om die eenheid tijdens de Brabantse revolutie te herstellen en de scepsis toen het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden dan toch tot stand kwam ten spijt, ontdekte men gaandeweg het succes van de verbintenis: het industriële Zuiden had met de handelsnatie in het noorden een volmaakte aanvulling gekregen.
De spreker wees er op dat Willem I te laat inzag dat hij zich vervreemdde van katholieken en progressieve liberalen in het Zuiden en dat hij niet paraat stond tegen de eerste onrust, verwekt door hoofdzakelijk Franse heethoofden. Zijn toegevingen kwamen te laat. Later zouden leidende Franstalige politiekers zoals Charles Rogier, Frère-Orban en de publicist De Potter betreuren dat het Verenigd Koninkrijk ten onder was gegaan. Toen zij deze ideeën opperden bij hun noorderburen oogsten ze geen bemoedigende reakties. Koning Leopold van zijn kant geloofde niet eens in een Belgische nationaliteit. Paul van Velthoven vond dat er te weinig aandacht besteed werd aan de verdiensten van Willem I en hij zette die nadrukkelijk in de verf, meer bepaald zijn taalpolitiek. Willem dacht dat één taal nodig was zoals de Fransen dat ook deden. Hij richtte een kweekschool op voor het lager onderwijs met modelscholen in het Vlaamse land. Ook de kerk vond dat het onderwijs in de taal van het volk gegeven moest worden. In Nederland was er weinig interesse voor wat er in België gebeurde met grote onwetendheid als gevolg. In het verenigende Europa zullen we elkaar hard nodig hebben, stelde de spreker. Er is in het noorden geen taalbeleid: Nederland zal de taalgemeenschap van de Vlamingen nodig hebben om het overeind te houden. Hij eindigde met een oproep: het ANV heeft een belangrijke schone taak om dat ook in het Noorden duidelijk te maken.
Vanuit het Zuiden bekeken door Louis Tobback
De spreker maakte meteen duidelijk dat zijn bekendheid als “notoir Orangist” niet gezien moet worden als nostalgie, maar wel als spijt over een gemiste kans: indien we nog het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden zouden zijn, zou men ons in de Europese Gemeenschap voldoende ernstig nemen om ons idee vragen in plaats van ons een standpunt op te dringen.
Daarmee oogstte hij het eerste applaus van het publiek. Als Brabander verklaarde hij ook nooit een vazal geweest te zijn van de Franse koning, wat hem een tweede applaus opleverde. Willem I heeft veel inspanningen gedaan om banden te smeden in het herstelde koninkrijk van vóór 1585. Nederland was sindsdien een tolerant land, dat het instituut “kerk” niet kende op de manier waarop de Spaanse Nederlanden dat kenden en dat in gevaar gebracht werd door het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. De weerstand die dat opriep wordt volgens de spreker zwaar onderschat.
Louis Tobback wees op een misverstand: met name dat zijn Orangisme streeft naar een Vlaanderen dat zich bij Nederland voegt. Zijn spijt is wat hem betreft dat het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden niet in zijn geheel is blijven bestaan, met name met Wallonië en Luxemburg erbij. Hij verklaarde zich tegenstander van Kleinstaterei, zeker zonder Brussel, maar hij is ondertussen tot de overtuiging gekomen dat de Nederlanders niemand nodig denken te hebben. Niettemin is de samenstelling van de G8 (7) gesteund op het bruto nationaal product.
Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden zou lid zijn van de G7. Di Rupo zou op de plaats van Renzi aan die tafel gezeten hebben. Dat is belangrijk inzake de richting die onze economieën uitgaan.
De meerderheidsaandeelhouders van de Verenigde Oost-Indische Compagnie waren Antwerpenaren, en dat hadden de Amsterdammers volgens Louis Tobback niet graag.
Het natuurfenomeen van twee bevaarbare waterlopen, (Maas en Samber) met onmiddellijk daarnaast kolenmijnen en een traditie van metaalbewerking met rechtstreekse toegang tot de havens van de Noordzee, zorgde ervoor dat het bruto nationaal product van België hoger was dan dat van Frankrijk. Hij stelde dan ook de vraag of de angst in het Noorden om overvleugeld te worden door het Zuiden niet heeft meegespeeld in deze gemiste kans.
Tot slot gaf Louis Tobback zijn overtuiging weer dat de Duitsers het in Wereldoorlog I nooit gewaagd zouden hebben in hun opmars naar Parijs door een neutrale grootmacht te trekken. Minstens de eerste wereldoorlog ware ons bespaard gebleven. En als je beseft dat die oorlog de aanloop geweest is naar de tweede dan moeten we er toch even over nadenken hoeveel tranen we moeten plengen (zonder nostalgie) over het mislukken van dat Verenigd Koninkrijk. (Leo E.J. Callens)
Bron: Stichting Baarle Werkgroep, nieuwsbrief 26 juli-augustus 2014
De zo gezegde belgische revolutie was in feite een vanuit Parijs georganiseerde machtsgreep via de loge van het Groot Oosten wiens aanhangers in de zuidelijke Nederlanden tijdens de franse bezetting politiek en economisch hadden gecollaboreerd met dit franse terreur regime. Het feit dat het franse leger de zuidelijke Nederlanden is binnen gevallen om de samenzweerders ter hulp te komen, zegt genoeg. België is dus ontstaan uit de collaboratie met de franse bezetter. Dit is een argument dat aan Vlaamse zijde onvoldoende wordt uitgespeeld, als men het heeft over activisme tijdens WOI en collaboratie tijdens WOII.
Deze franse bezetting ging ook gepaard met enorme plunderingen en vernielingen van waardevolle gebouwen. Er hangen nog steeds honderden gestolen schilderijen in franse musea die volgens het congres van Wenen moesten teruggegeven worden. Dit alles wordt doodgezwegen..zoals ten andere ook het verzet tijdens de Boerenkrijg tegen deze franse bezetter. Dit alles staat dan in schril contrast met de herdenkingen van WOI en WOII.
Het wordt dan ook tijd dat de Vlamingen zich opnieuw gaan meester maken van hun eigen geschiedenis in plaats van deze opgedrongen door de belgische bezetter.