Geschiedenisles van Paul De Ridder

MAAR WAAROM TOCH IS BELGIE ZO’N INGEWIKKELD LAND?

Tijdens de laatste jaren stellen steeds meer mensen vast dat in België doeltreffend beleid steeds moeilijker wordt. De tegenstellingen tussen Nederlands- en Franstaligen worden steeds groter. Het duurt dan ook ettelijke maanden eer er een federale regering tot stand komt. Ook de “Coronacrisis” (2020-) kan niet degelijk worden aangepakt.

Verlichte geesten hebben uiteraard snel de oorzaak van al die kwalen gevonden: het zou allemaal de schuld zijn van die vervloekte regionalisering. De analyse van deze populisten is zeer eenvoudig. Zij luidt als volgt: Vooral vanaf de jaren 1960’ hebben “domme politiekers” het unitaire België met één regering, één parlement, één administratie… ontmanteld. Zij deden dit enkel uit bekrompen eigenbelang. Zij waren er immers op uit bijkomende (minister) posten te creëren. Enkel daarom hebben de “politiekers” het land verdeeld in gewesten en gemeenschappen elk met eigen parlementen, regeringen en bijbehorende administraties.

Vooral de structuur van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest moet het ontgelden. Daar zou – schrik niet ! – zelfs “apartheid” bestaan omdat Nederlands- en Franstaligen voor persoonsgebonden (onderwijs, cultuur, sociale zaken) aangelegenheden ressorteren onder eigen instanties.

Dat daar in Brussel meer dan gegronde redenen voor bestaan, is blijkbaar nog nooit tot die verlichte geesten doorgedrongen. Voorstanders van simpele oplossingen – en gaat niet enkel om MR-voorzitter Jean Louis Bouchez ! – hebben dan ook de oplossing gevonden: weg met de regionalisering en terug naar het zgn. “goede oude België” van weleer. De bevoegdheden van gemeenschappen en gewesten moeten daarom terug in handen komen van België.

Dergelijke lieden denken dat zij “het warm water” hebben uitgevonden. Zij vergeten echter één ding: het systeem waarvoor zij zo hartstochtelijk pleiten… heeft in België gedurende ettelijke decennia bestaan. Het werkte echter niet en leidde tot eindeloze betwistingen. Men zat in een doodlopend straatje. Welnu: uitgerekend daarom werden een hele reeks bevoegdheden overgeheveld naar de gewesten en gemeenschappen. Die konden voortaan naar eigen inzichten maatregelen treffen die beter aangepast waren aan hun concrete situatie.

Maar dit zijn sommigen blijkbaar vergeten. Het is dan ook geen overbodige luxe om eens te schetsen vanwaar wij komen. Dit vergt uiteraard een blik in de geschiedenis.VAN WAAR KOMEN WIJ? De (Zuidelijke) Nederlanden bestonden aanvankelijk uit afzon-derlijke territoria: Brabant, Vlaanderen en Loon (Limburg) elk onder een autochtone vorst. Vlaanderen en Brabant (net als Holland, Zeeland, Friesland…) komen ca. 1400 in handen van het huis van Boergondië. Dit zijn Franse vorsten uit het huis van Valois. Loon echter behoorde tot het Prinsbisdom Luik en kende dus een heel eigen geschiedenis. Vanaf 1482 nemen de Spaanse Habsburgers de macht over tot 1713. Daarna worden Vlaanderen en Brabant bestuurd door de Oostenrijkse Habsburgers (1713-1792/94). De bestuurstaal is Frans.

Onder invloed van de “Verlichting” (“Aufklärung”) raken tijdens de 18de eeuw democratische opvattingen verspreid. De burgers willen meer betrokken worden bij het bestuur van het land. Dit kan enkel in een taal die de mensen probleemloos verstaan.

JAN BAPTIST VERLOOY (1746-1797)

Welnu: die denkbeelden vindt men terug in een zeer belangrijk geschrift dat in 1788 te Brussel gedrukt wordt: “De verhandeling op d’onacht der moederlijke tael in de Nederlanden”.Dit werk is geschreven door de Kempenaar Jan Baptist Verlooy (°Houtvenne, bij Westerlo). Die jurist is advocaat bij de Raad van Brabant te Brussel. Het hoogste gerechtshof van Brabant zetelde destijds in het gebouw dat vandaag gebruikt wordt door het Federaal Parlement. Als rationele denker is Verlooy goed vertrouwd én met de Brabants-Nederlandse constitutionele tradities én met het gedachtegoed van de Verlichting. Verlooy had mogelijk banden met de Vrijmetselarij. De democraat Verlooy laat er geen twijfel over bestaan: mensen kunnen pas ten volle participeren aan het bestuur van een land wanneer zij dit probleemloos in hun eigen taal kunnen doen. Enkel dan kunnen zij ten volle hun belangen verdedigen. Wie dat in het Frans moet doen handicapt zichzelf. Verlooy schrijft dan ook: wij moeten het Frans verlaten ! Met andere woorden: de democratisering van de samenleving vergt de herwaardering van de eigen taal, cultuur en identiteit. Die waarden maken immers de mensen bewust van hun verantwoorde-lijkheid ten bate van een concreet herkenbare nationale gemeen-schap.

FRANSE BEZETTING

In 1792, amper vier jaar nadat Verlooy’s “Verhandeling” verscheen, worden de Zuidelijke Nederlanden onder de voet gelopen door de Franse legers. Vanaf 1795 wordt dit gebied geannexeerd bij Frankrijk. Het Frans Bewind krijg meer dan twintig jaar (1794-1815) de tijd om een systematische denationalisering door te voeren. Het Nederlands is verboden. De in die periode gevormde Franstalige ambtenaren spelen een belangrijke politieke rol onder het Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830). Zij staan vooraan in de strijd tegen koning Willem I. De “Hollandse” vorst poogde immers in de Zuidelijke Nederlanden het Nederlands opnieuw zijn rechtmatige plaats terug te geven. Hij heeft er heel wat voor over om dit gebied op hetzelfde niveau te brengen als de – sinds 1585 onafhankelijke ! – Noordelijke Neder-landen.

Willem I richt onder meer Rijksuniversiteiten op in Gent en in Luik. Hij stimuleert handel en nijverheid. Bovendien liggen op het territorium van het Koninkrijk der Nederlanden twee zeer belangrijke havens: Antwerpen en Rotterdam. Precies daarom wordt Engeland een beetje ongerust voor die Nederlandse concurrentie. Dit is merkwaardig want Engeland had destijds de oprichting van het Koninkrijk der Nederlanden gesteund. Inderdaad. Nadat keizer Napoleon Bonaparte in 1815 te Waterloo verslagen was, pleitten de Britten voor een sterke bufferstaat aan de Noordgrens van Frankrijk. De geallieerden (Pruisen, Rusland, Engeland) wilden immers een dam opwerpen tegen “la Grande Nation”. Die imperialistische mogendheid had immers in de loop der eeuwen al ettelijke malen oorlogen gevoerd tegen zijn buren. De Fransen hadden er dan ook alle belang bij dat het Koninkrijk der Nederlanden zo snel mogelijk zou verdwijnen. Zij hoopten trouwens het Zuidelijke deel van de Nederlanden te annexeren.

Koning Willem I stootte nog op andere moeilijkheden. In de Zuidelijke Nederlanden bekleedde de katholieke Kerk een sterke machtspositie. De bisschoppen (sommigen onder hen waren nog in de Franse tijd benoemd) wantrouwden de protestantse “Hollander”. Ook bij de ambtenarij heerste ongenoegen. Ambtenaren die tijdens het Frans Bewind opgeleid waren, vreesden dat zij hun post zouden verliezen. Willem I trachtte immers het Nederlands zijn gerechte plaats terug te geven zodat de burgers in hun eigen taal terecht konden bij de overheid. De Franstalige ambtenaren zouden dus Nederlands moeten leren. Stel U voor!

Die gedachte vormde voor deze Franstaligen (sommigen waren zelfs ingeweken Fransen) een echte gruwel. Deze en andere factoren zorgden ervoor dat koning Willem I uiteindelijk mislukte in zijn opzet om de Zuidelijke Nederlanden op hetzelfde peil te brengen als de Noordelijke. Die waren sinds 1581 onafhankelijk geworden van de Spanjaarden. De Noord-Nederlanders konden dus zelf hun belangen behartigen. Meteen begrijpt men waarom de Noordelijke Nederlanden op korte termijn veel welvarender werden dan het Zuiden.

BELGIE IS HET RESULTAAT VAN SEPARATISME

In 1830 komt – uitgerekend door separatisme – “België” tot stand. Brussel (de stad is in 1788 nog voor 95 % Nederlandstalig !) wordt de hoofdstad van de unitaire en gecentraliseerde Belgische Staat. Slechts 0,75 % van de bevolking van België heeft stemrecht: enkel diegenen die rijk genoeg zijn en voldoende belastingen betalen (“cijnskiesrecht”). Dank zij dit ondemocratische systeem kan de bourgeoisie heel het land domineren. De omgangstaal van die gegoede bovenlaag is het Frans, ook in het Nederlandstalige deel van België (Brabant, Limburg en Vlaan-deren). De burgerij twijfelt er geen seconde aan dat de voertaal van het nieuwe land enkel het Frans kan zijn. Het “Vlaams” beschouwen zij als een allegaartje van schabouwelijke dialecten, in de verste verte niet te vergelijken met het Frans, de enige echte en universele cultuurtaal.

Toch is het Belgische regime er niet op uit om het Nederlands zonder meer uit te roeien. De Franse bezetter had tussen 1792-1815 immers vastgesteld dat een dergelijk beleid verzet opriep, met name … in Brussel. Dit was trouwens niet nieuw. Reeds de Bourgondiërs hadden ondervonden dat zij door de Brusselaars gehaat werden … omwille van hun taal (1488).

DE VRIJHEID … OM TE VERDRUKKEN

Daarom pakken de nieuwe Belgische machthebbers het veel handiger aan. Zij zwaaien met nobele principes zoals “de rechten van de mens” en “de vrijheid van taal”. De burgers moeten overal “vrij” zijn om “de taal van hun keuze” te spreken. Omwille van de toen heersende machtsverhoudingen in België zou een dergelijke “vrijheid” er in de kortste keren voor zorgen dat het Frans overal de bovenhand kreeg. Dat wist de bourgeoisie maar al te goed.

Overigens gold de zogezegde “vrijheid” (in feite: het recht van de sterkste) niet alleen op het vlak van het taalgebruik als “het opperste goed” maar ook in andere domeinen van het maatschappelijk leven. Zo moesten ondernemers en industriëlen “vrij” en ongehinderd hun gang kunnen gaan. Alleen zo kon er de grootste winst worden gemaakt. Dat de arbeiders ondertussen moesten zwoegen voor een hongerloon en bijna omkwamen van de miserie was uiteraard volslagen onbelangrijk.

Meer nog! Men kon dit ook positief bekijken. Zo vond de katholieke politicus Charles Woeste het noodzakelijk dat er arme mensen waren. Op die manier immers kregen de bemiddelde burgers de gelegenheid om … de deugd van de liefdadigheid te beoefenen…

DEMOCRATISCHE VERZUCHTINGEN

Meer verlichte geesten stapten echter niet mee in een dergelijke logica. Zij streefden naar een meer “democratische samenleving”. Net als de Franse predikant Lacordaire beseften zij maar al te goed dat – bij ongelijke machtsverhoudingen – de “vrijheid” er voor zorgt om de zwakkere uit te schakelen. Lacordaire verklaarde reeds in 1848: “Entre le fort et le faible, entre le riche et le pauvre, entre le maître et le serviteur, c’est la liberté qui opprime et la loi qui affranchit”. Daarom drongen de democraten aan op wetten. Die moesten de willekeur van de sterkste aan banden leggen. Dit laatste vormde echter voor de francofone bourgeoisie een flagrante schending van de “rechten van de mens”, een onduldbare inbreuk op de “vrijheid”.

HET GOEDE OUDE UNITAIRE EN EENVOUDIGE BELGIE

Ettelijke jaren heerste in België dan ook de grootst mogelijke taalvrijheid. In naam van dat nobele beginsel werden de Nederlandstaligen bestuurd in een taal die zij niet begrepen. Administratie, onderwijs, gerecht, verliepen grotendeels in het Frans. Ook vele opschriften in steden als Antwerpen, Leuven, Lier, Gent, Brugge, Kortrijk, Hasselt … waren in die taal gesteld.

Mensen uit Wallonië (en zelfs uit Frankrijk) kregen posten tot in de verste uithoeken van de Kempen en West-Vlaanderen. De lokale bevolking moest het stellen met Nederlands-onkundige rechters, belastingontvangers, stationschefs enz. De eenvoudige lieden mochten al zeer blij zijn dat zij in het Nederlandse taalgebied een paar faciliteiten in het “Vloms” kregen.

Toch hoedden de Belgische machthebbers er zich voor om de Brabanders, Vlamingen en Limburgers al te zeer voor het hoofd te stoten. Af en toe reikten zij zelfs prijzen uit voor wedstrijden in het “Vlaams”. Zolang het immers bij folklore en “couleur locale” bleef, waren hun machtsposities niet bedreigd. Alles wees er trouwens op dat “le Flamand” binnen een paar jaar vanzelf zou uitsterven zoals in Frans-Vlaanderen. De heersende klasse wekte dan ook de indruk zich “grootmoedig” op te stellen. In werkelijkheid echter koesterde zij voor de gewone man en zijn taal een aan racisme grenzend misprijzen. Vele Nederlandstaligen probeerden dan ook om zo snel mogelijk Frans te leren. De kennis van die taal vormde immers de voorwaarde bij uitstek om promotie te maken op de sociale ladder.

FRANSTALIGEN VERWERPEN DE TWEETALIGHEID

Na verloop van tijd riep de verder schrijdende denationalisering echter meer en meer verzet op. Sociaal bewogen intellectuelen streden voor de erkenning van het “Vlaams” naast het Frans. Eigenlijk gedroegen de eerste “flaminganten” zich als Belgische superpatriotten. Zij waren vurige voorstanders van een tweetalig België. Vrij snel echter zou blijken dat uitgerekend de Franstaligen (!) daarvan hoegenaamd niet wilden weten. Vlaanderen moest natuurlijk tweetalig zijn. Maar in Wallonië was voor “le Flamand” geen plaats. Jules Destrée schreef letterlijk dat de Walen voor die taal een diepgewortelde en instinctieve afkeer koesterden:“une répugnance instinctive et profonde”.

TAALWETTEN WORDEN GESABOTEERD

Ettelijke decennia heeft de zgn. “Vlaamse Beweging” moeten strijden voor het elementaire mensenrecht dat een volk op zijn eigen territorium in zijn eigen taal zou kunnen leven en bestuurd worden door eigen democratisch verkozen regeerders. Vooral vanaf het einde van de 19de eeuw konden de Nederlandstaligen een aantal taalwetten afdwingen. De toepassing ervan liet echter zeer veel te wensen over. Toch steigerden de Franstaligen telkens weer over die “onduldbare aanslag op de vrijheid”. Meer nog ! Volgens hen hielden de Nederlandstaligen er een “geheime agenda” op na. Zij zouden in feite aansturen op “het uiteenvallen van het land”. Die bewering was uiteraard volslagen onzinnig aangezien, zeker in die tijd, uitgerekend de Nederlandstaligen de Belgische patriotten bij uitstek waren.

Overigens zou weldra blijken dat een andere ontwikkeling een veel grotere dreiging inhield voor de eenheid van België. Er tekende zich immers steeds sterker een sociaal-economische tweedeling af. Wallonië kende reeds een eerste industrialisering op het einde van de 18de eeuw. “Vlaanderen” – zoals men het Nederlandse deel van België op het einde van de 19de eeuw begon te noemen – bleef nog lange tijd vrij agrarisch. Die economische tweespalt had ook ingrijpende sociale en politieke gevolgen. In de Waalse grootschalige bedrijven groeide een militant arbeidersproletariaat. De socialistische partij kreeg er greep op de brede lagen van de bevolking. Het nog grotendeels landelijke “Vlaanderen” met eerder kleinschalige bedrijven was veel minder vatbaar voor het socialisme. De Vlamingen stuurden vooral katholieken en liberalen naar het parlement en de gemeenteraad.

TAALBELANG IS STOFFELIJK BELANG

De “Vlaamse Beweging” had lange tijd vrijwel alleen belangstelling voor taal en cultuur. Haar voormannen – veelal afkomstig uit de kleine burgerij – bekommerden zich minder voor de sociale problematiek. Pas op het einde van de 19de eeuw zagen mensen als Lodewijk De Raet, Mac Leod en ook priester Daens, in dat er een band bestond tussen “taalbelang” en “stoffelijk belang”. Voorlopig echter hadden de Vlaamsgezinden nog niet veel directe politieke invloed. De brede lagen van de bevolking hadden immers geen stemrecht.

De in het Nederlandse deel van België verkozen politici moesten maar weinig rekening met de “Vlaamse eisen”. Veel van die parlementairen behoorden trouwens nog altijd tot de francofone bourgeoisie. In 1893 werd – vooral onder druk van de Waalse socialisten ! – het algemeen meervoudig stemrecht ingevoerd. Die hervorming gaf een krachtige impuls aan de “Vlaamse Beweging”. Inderdaad. Omdat de gewone man nu stemrecht had gekregen, waren de politici wel verplicht rekening te houden met de wensen van de stemgerechtigde bevolking. Bovendien moesten zij – om verkozen te raken – hun potentiële kiezers benaderen in een taal die deze mensen konden begrijpen.

GELIJKHEIDSWET 1893

De gevolgen bleven niet uit. Amper vijf jaar na de invoering van het algemeen meervoudig stemrecht keurde het Belgisch parlement onder Vlaamse druk de zgn. “Gelijkheidswet” (1898) goed. Die wet vormde een zware psychologische slag voor de Franstaligen. België zou niet uitgroeien tot het Frans ééntalige land waarvan zij steeds hadden gedroomd. Echo’s van die frustratie weerklinken onder meer in de fameuze “Lettre au roi” (1912) van Jules Destrée: “Ils nous ont pris la Flandre”. Tot vandaag werkt dit trauma nog altijd door in de psychologie van de Franstaligen.

EERSTE WERELDOORLOG

Tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) raakten de tegenstellingen tussen Frans- en Nederlandstaligen nog verder aangescherpt. En dat was heus niet het werk van de Duitse overheid. Inderdaad. Reeds Verlooy had op het einde van de 18de eeuw gewezen op het enorme verschil tussen Nederlanders en Fransen. Bij het begin van de Eerste Wereldoorlog verklaarden de Franstaligen triomfantelijk: “Après la guerre on ne parlera plus Flamand !”. In de loopgraven aan de IJzer ondervonden de eenvoudige volksjongens nu aan den lijve hoe het unitaire francofone België over hen dacht. Diegenen die de oorlog overleefden, deden daarover hun verhaal bij hun terugkeer thuis. Meer en meer mensen beseften dat de Vlaamse Beweging geen wereldvreemde liefhebberij was van een handvol romantische “taelminnaeren”. De publieke opinie raakte in toenemende mate geradicaliseerd.

ALGEMENE LEERPLICHT

Maar in 1914 was er echter nog iets anders gebeurd dat een enorme impact zou hebben op het Belgische nationaliteiten-vraagstuk. Dat jaar stemde het parlement de algemene leerplicht. Dit gebeurde in België rijkelijk laat. De goedkeuring van die wet stuitte trouwens op heel wat verzet van de conservatieven. Volgens hen druiste de “leerplicht” in … tegen de “vrijheid”. Het vormde een flagrante schending van de mensenrechten. Men kon een huisvader toch niet verplichten zijn kinderen naar school te sturen. Het gezinshoofd moest toch “vrij” zijn om van zijn kinderen analfabeten te maken. Zolang er geen algemene leerplicht bestond, kon het Frans niet doorstoten in de brede lagen van de bevolking. Dit heeft zeer belangrijke gevolgen gehad. Historici en sociologen zijn er immers van overtuigd dat, indien men in België al kort na 1830 de leerplicht zou hebben ingevoerd, heel Nederlandstalig België vandaag diepgaand (onherroepelijk ?) verfranst zou zijn geweest.

Inderdaad. In die tijd had de “Vlaamse Beweging” nog maar bitter weinig invloed. De dominantie van het Frans was verpletterend. Had men toen een algemene leerplicht (in het Frans) opgelegd dan waren al de Vlaamse dialecten in de kortste keren van de kaart geveegd. Door zo lang te wachten met de invoering van de leerplicht hebben de francofone machthebbers de kans verkeken om het Nederlands volledig uit te schakelen. In 1914 bleek het immers niet meer mogelijk om heel het openbaar leven nog langer enkel in het Frans te laten verlopen. Hoe zwak de Vlaamse Beweging op de vooravond van de Eerste Wereldoorlog nog altijd was toch had zij al een aantal bescheiden successen behaald. De eerste taalwetten – hoe onvolkomen ook – hadden al enigermate het bestaansrecht van het Nederlands gevrijwaard. Dank zij de invoering van de leerplicht genoten voortaan alle kinderen tussen zes en twaalf jaar onderwijs. Dat gebeurde stilaan meer en meer in het Nederlands. Voortaan groeiden er generaties op van geschoolde Nederlandstaligen.

Uiteindelijk konden de Franstaligen ook de vernederlandsing van het hoger en universitair onderwijs niet blijven tegenhouden (vernederlandsing van de universiteit van Gent in 1930). Wat J.B.C. Verlooy al had voorzien op het einde van de 18de eeuw, gebeurde . Inderdaad. Wie onderwijs had genoten in het Nederlands, legde zich niet langer neer bij de discriminaties waarvan hij tot dan toe het slachtoffer was. Meer en meer mensen eisten hun rechten op in het bedrijfsleven, in de staatsadministratie en in de politiek. De democratisering zette zich steeds sterker door.

DRIE TAALGEBIEDEN OFFICEEL ERKEND (1932)

De francofonen verloren stilaan hun privileges en raakten steeds meer gefrustreerd om de verloren machtsposities en privileges. Omdat de Walen hardnekkig de tweetaligheid van Wallonië bleven afwijzen, groeide België uit tot een land met onderscheiden territoria: een ééntalig Nederlands gebied (“Vlaanderen”), een ééntalig Frans gebied (“Wallonië”) en een in theorie “tweetalig” gebied (Brussel). Dit werd officieel bekrachtigd door de taalwet van 1932. Van toen af groeide het Nederlands stilaan uit tot de officiële taal in het Nederlandstalige deel van België. Kortom: het oude België werd steeds complexer precies door… de toenemende democratisering.

Na de Tweede Wereldoorlog verplaatste het economische zwaartepunt in België zich volop van Wallonië naar Vlaanderen. Ook dit kwam bijzonder hard aan. De Walen hadden immers decennialang neergekeken op de Vlamingen. Op de koop toe bracht die verschuiving ook ingrijpende politieke gevolgen mee. “Vlaanderen” bleef niet langer het “arme broertje” maar eiste zijn rechtmatige plaats op. In 1963 werd de taalgrens vastgelegd, vijf jaar later moest de “Université Catholique de Louvain” vanuit Leuven verhuizen naar Waals-Brabant (1968).

De francofone bourgeoisie in Vlaanderen legde zich noodgedwongen neer bij het verlies van haar vroegere privileges. Een aantal van die mensen verhuisden verbitterd en gefrustreerd naar Wallonië of naar Brussel. Daar droomden zij met heimwee van het “België van weleer”. Alles was toen toch zoveel eenvoudiger !Die mensen legden daar de basis voor een virulent anti-Vlaams Belgicisme. De echo’s hiervan weerklinken tot vandaag in de Franstalige media.

Toch hadden de Vlamingen nooit naar “vergelding” gestreefd. Niemand was er ooit op uit om nu – op hun beurt – de Walen eens te behandelen op dezelfde manier als de francofonen decennialang hadden gedaan met de Nederlandstaligen. Die hebben immers nooit geijverd voor het gebruik van het Nederlands in Doornik, Namen, Luik of Charleroi. Zij vroegen enkel drie dingen:1) dat de Franstaligen eindelijk zouden ophouden aanspraak te maken op het Nederlandse taalgebied. 2) dat binnen de tweetalige hoofdstad Brussel de rechten van de Nederlandstaligen gerespecteerd zouden worden. 3) dat de Nederlandstaligen over de nodige autonomie zouden beschikken. Die autonomie moest hen in staat stellen om zelf een beleid te voeren, aangepast aan hun eigen specifieke noden en mogelijkheden. Alleen zo konden zij immers bijdragen tot meer welvaart en welzijn en dit voor héél het land.

Met andere woorden: ondanks alles bleven de Nederlandstaligen nog steeds bereid tot een redelijke en doorzichtige solidariteit. Voor de Franstaligen echter was dit ondenkbaar. Zij konden zich maar niet neerleggen bij de gewijzigde maatschappelijke verhoudingen en bij de democratisering. De echte noden van de gewone Walen interesseerden hen eigenlijk bitter weinig. Hun aandacht ging eerst en vooral naar een voorbijgestreefde strijd voor de privileges van francofonen die Wallonië in de steek hadden gelaten om zich in Brussel en omgeving te vestigen. Daarenboven moest ook de zogenaamde “nationale solidariteit” zonder enig voorbehoud behouden blijven. Dit laatste was echter steeds minder mogelijk omwille van de economische crisis die kort na 1970 uitbrak. De stijgende olieprijzen, de concurrentie, de internationalisering en de vergrijzing maakten – meer dan ooit – een zeer efficiënt gebruik van het overheidsgeld noodzakelijk.

PRECIES DANK ZIJ AUTONOMIE … KAN BELGIE OVERLEVEN

De tegenstellingen tussen Nederlands- en Franstaligen werden steeds groter, ook en vooral op terreinen die weinig of niets met “taal” te maken hebben. Er was echter meer. Op het einde van de 20ste eeuw bleek uit verscheidene wetenschappelijke studies nog een ander feit: Nederlandstaligen (“Vlamingen”) en Franstaligen (“Walen”) spreken niet alleen een verschillende taal. Zij huldigen ook uiteenlopende opvattingen inzake tal van maatschappelijke problemen (bv. rol van de overheid in economisch beleid, gebruik van ziekte en invaliditeitsverzekering, ethische aangelegenheden, de organisatie van gerecht en politie, enz.).

België wordt m.a.w. niet geconfronteerd met een zogenaamd “taalprobleem” maar veeleer met een nationaliteitenvraagstuk. Om in dergelijke omstandigheden toch nog het land in stand te houden, waren er ingrijpende institutionele hervormingen nodig. Inderdaad. Precies door aan Frans- en Nederlandstaligen ruimere bevoegdheden te verlenen, kan men mogelijke wrijvingspunten tot een minimum beperken.

Gevolg is natuurlijk dat het land precies daardoor complexer wordt. Onder druk van het groeiende politieke bewustzijn moest de unitaire Belgische Staat steeds meer autonomie verlenen aan de twee volkeren die op zijn territorium leven. Die “vreedzame revolutie” gebeurde door een aantal, elkaar in steeds sneller tempo opvolgende, staatshervormingen.

De staatshervorming van 1970-1971 verleende culturele autonomie aan de Nederlandstaligen, de Franstaligen en de Duitstaligen. Amper tien jaar later moest de grondwet opnieuw herzien worden. In 1980 werd erkend dat België bestaat uit drie gewesten: Vlaanderen, Wallonië en Brussel. Omdat de sociaal-economische opvattingen van Vlaanderen en Wallonië sterk uiteenlopen, kregen beide gewesten de macht om een eigen beleid te voeren dat aansluit bij de eigen inzichten.

Vrij snel bleek dat ook die ingreep niet ver genoeg ging. De grondwetsherziening van 1988-1989 maakte Vlaanderen en Wallonië bevoegd voor onderwijs, cultuur, economisch beleid, leefmilieu, openbare werken en vervoer. De staatshervorming van 1993 – de vierde sinds 1970 – erkende uitdrukkelijk dat België een federale staat is waar een groot deel van de macht berust bij de Gemeenschappen (Nederlandse, Franse en Duitse) en de Gewesten (Vlaanderen Wallonië en Brussel). Zowel Vlaanderen, Wallonië als Brussel beschikken over een eigen rechtstreeks verkozen parlement. Die democratische instellingen beslissen voortaan eigenmachtig – zonder voogdij van de Belgische overheid – zowel over onderwijs, cultuur, economie, openbare werken en vervoer alsook over internationale handel, leefmilieu, toerisme, landbouw en wetenschapsbeleid.

Bovendien werd op 1 januari 1996 de tweetalige provincie Brabant gesplitst in een ééntalig Frans deel en in een ééntalig Nederlands deel. Het “Brusselse Hoofdstedelijke Gewest” vormt een tweetalige enclave binnen de nieuwe – ééntalig Nederlandse – provincie Brabant. Doordat zeer uitgebreide bevoegdheden van het federale niveau werden overgeheveld naar de deelstaten begint België een aantal confederale trekken te vertonen. In Brussel echter heeft de democratisering zich niet op dezelfde wijze doorgezet als elders in België. Dit aspect wordt in een latere bijdrage behandeld.

Ter illustratie van de hierboven beschreven Vlaamsverloochende Brusseleirs en voor degenen die Paul De Ridder niet kennen: