Op 14 maart 1681, dus een viertal jaren vóór J.S. Bach, werd Georg Philipp Telemann geboren in Magdeburg als zoon van een predikant. Zijn vader stierf echter toen hij nog maar vier was, en zijn moeder wilde er niet van weten om op zijn vroege belangstelling voor muziek in te gaan. Zowel in de lagere school te Zellerfeld als in het gymnasium van Hildesheim prutste hij wat autodidactisch met motetten en kleine instrumentale werkjes, met als enige vorming een beetje klavierles. In Hildesheim moest hij de muziek van het Godehardiklooster organiseren: stiekem stak hij cantates van eigen maaksel tussen de liturgische teksten.
Na de middelbare studies zou hij rechten gaan studeren in Leipzig. Onderweg daarheen ontmoet hij Händel in Halle, en in Leipzig bestelt de Thomaskerk meteen enkele cantates. Dit alles doet hem definitief besluiten toch maar musicus te worden. Hij wordt muzikaal directeur van de Mattheikerk en leider van het Collegium Musicum van de universiteit. Spoedig echter volgt een benoeming aan het hof van Sorau (nu: Zary, Polen)) aan het hof van Graaf Erdmann von Primnitz. Daar componeert hij in minder dan vier jaar tijds een 200-tal Franse ouvertures (eigenlijk suites), en trekt regelmatig op reis o.m. naar Berlijn, Pless en Krakau.
In 1708 komt dan een promotie als hertoglijk kapelmeester te Eisenach; hij brengt het zelfs tot secretaris van de hertog. Naast kamermuziek moest er ook kerkmuziek gecomponeerd worden. Tijdens een reis naar Weimar ontmoet hij J.S. Bach.
In 1712 volgt weer een overplaatsing dit keer naar Frankfort, als cantor van de Paulus- en de Katharinakerk, dit zonder zijn functie in Eisenach op te geven. Kerkcantates, oratoria, gelegenheidscantates en heel wat kamermuziek behoren er tot zijn dagelijkse opdrachten.
In 1721 ten slotte komt dan zijn definitieve doorbraak; hij wordt zowat de muzikale dictator van de stad Hamburg; als cantor van het Johanneum en als stedelijk muziekdirecteur moest hij ook de leiding van het Collegium Musicum op zich nemen, en daarnaast instaan voor de muziek aan de verschillende lokale kerken. Ook naar de opera gaat zijn aandacht uit. Vanaf 1725 komt er naast kapelmeester-secretaris nog een functie bij in Eisenbach: die van hofcorrespondent in vaste dienst, en in 1726 wordt hij op de koop toe kapelmeester in buitengewone dienst bij de markgraaf van Bayreuth.
In 1728 richt Telemann samen met Johann von Gorner, het muziektijdschrift “Der Getreue Musikmeister” op, en in de dertiger jaren maakt hij enkele grote reizen, o.m. naar Parijs.
In 1743 schrijft hij “Das neue musikalische System”, om het in 1767 nog eens grondig om te werken. Hij sterft in Hamburg op 25 juni 1767.
Van 1716 tot 1766 schreef hij rond 1200 kerkcantates, 23 passiemuzieken, 5 passieoratoria, 13 psalmmuzieken, 9 wereldlijke cantates en serenades, 9 kapiteinsmuzieken, 13 motetten en 6 missen. Hij was een tijdgenoot van Johann Sebastian Bach, die inmiddels beschouwd wordt als de ‘grotere’ componist, terwijl Telemann tijdens zijn leven als belangrijker werd beschouwd. Ter vergelijking met Bach kan men stellen dat Telemann liever het applaus dan de verbazing van zijn publiek oogstte.