Wat claegt gy, heer van Heel, wat doet gy Hollant treuren,
Omdat een wilde Swaen syn kust verlaten heeft?
De Swaen, met een meerder recht, tot rouwe sigh begeeft,
Nu een soo soet verblyf niet meer hem magh gebeuren.
O Hollant ! vreedsaem lant, waerin de vryheyt leeft,
Wat socht ik die vergeefs by uwe nagebueren,
Waer Frans en Castiliaen de rust en vrede schueren,
Waar’t hooft der borgery voor vreemde heeren beeft…
O had ik, lieve Lant, in uw begryp gebleven,
Hoe vroylyk wiert myn stem tot singen voorts gedreven,
Of aen de Rotte-stroom, of midden op de Maes!
Nu leef ik in een oort waer vreughde is uytgeweken;
Myn spys is bittre gal, myn sang… Eylaes! Eylaes!
Och! Och! waer heb ik my, misleyde Swaen, versteken!’
Uit: De zedighe doot van Carel den Vijfen; aen den heer Van Heel, my onbekent, over syne clacht, op myn vertrek, uyt Hollant,
Michiel de Swaen, Duinkerke 20.1.1654 – 3.5.1707, over het verlies van het huidige Frans-Vlaanderen.
Meer info bij Wikipedia en bij de Digitale Bibliotheek voor Nederlandse Letteren