De Fantaisie-Impromptu in cis mineur, opus 66, is een solostuk voor piano dat door Fréderic Chopin in 1834 gecomponeerd werd. Het werd pas na het overlijden van Chopin (als “opus-postuum”) gepubliceerd, en wel als eerste door Jules Fontana, een goede vriend van Chopin. Het werk kreeg naderhand een opusnummer: opus 66.
Het stuk wordt gekenmerkt door een opvallende ‘3 tegen 4’ beweging: de rechterhand speelt zestienden, en de linker hand achtsten in sextolen. Het stuk vereist van de speler naast een goede ritmische beheersing ook een goed ontwikkelde techniek, vooral vanwege de vele passages die door hun uitgebreide voortekening (dubbelkruisen en herstellingstekens) voor menig amateur lastig leesbaar is. Daarnaast vereist het stuk op muzikaal gebied veel van de uitvoerende.
Zoals vaak met werken van Chopin het geval is, bestaat het werk uit drie delen. Een eerste, snel en virtuoos deel gaat over in een meer cantabile tweede deel waarin gevoel en romantiek primeren. Uiteindelijk besluit het werk met een bijna letterlijke herhaling van het eerste virtuoze deel en een kort coda.
Chopin had een voorliefde voor de Plevel-vleugel, vanwege het lichtlopende mechaniek en de specifieke klank. Vandaar dat sommige uitvoerders ook heden ten dage ervoor kiezen om deze impromptu op een dergelijk of authentiek instrument te spelen, en dus niet op bijvoorbeeld een moderne Steinway-piano die veel zwaarder aanslaat en een ander type klank heeft.
Fréderic Chopins Piano Sonata No. 2 in B-flat minor, Op. 2 in B-mineur, Op.35, in de volksmond bekend als The Funeral March, werd in 1839 afgerond in Nohant, in de buurt van Châteauroux in Frankrijk. Echter, het derde deel van de sonate was reeds af in 1837.
De sonate bestaat uit vier bewegingen ::
- Grave – Doppio movimentoGrave – Doppio movimento
- Scherzo Scherzo
- Marche funèbre: Lento Marche funèbre: Lento
- Finale: Presto Finale: Presto
Het eerste deel heeft een stormachtig openingsthema en een zacht lyrisch tweede thema. Het tweede deel is een virtuoos scherzo met een meer ontspannen melodisch centrale deel. Het derde deel begint en eindigt met de beroemde treurmars in B minor, die de sonate de bijnaam geeft, maar heeft een rustig intermezzo in D-majeur. De finale bestaat uit een wervelwind van niet-aflatende parallelle octaven, met onveranderlijk tempo en dynamiek, en niet één enkel rustig akkoord tot de laatste maten.
Zoals hierboven vermeld, wordt het derde deel gestructureerd als een treurmars gespeeld met een Lento intermezzo. De emotionele ‘treurmars’ is erg bekend geworden . Het werd gebruikt bij de staatsbegrafenissen van John F. Kennedy , Sir Winston Churchill en Margaret Tatcher en die van de Sovjet- leider Leonid Brezjnev .Het werd ook gespeeld op de begrafenis van de Spaanse dichter Miguel Hernandez en bij het graf tijdens de begrafenis van Chopin op Père Lachaise in Parijs. (volg bruggetje voor virtueel bezoek)
De film The Pianist heb ik al een paar jaar in huis, incl. alles van Chopin.
Hier is de echte pianist:
W.Szpilman werd van deportatie gered door de Duitse kolonel Wilm Hosenfeld.
Hij overleed in 1952 een krijgsgevangenenkamp bij Stalingrad.
Zie ook: “Ich versuche jeden zu retten”, ISBN 3421057761
Uitgegeven door DVA.