Eine Faust Symphonie in drei Charakterbildern (S 108)(nach Goethe) is een symfonie met slotkoor en een tenorsolo van Franz Liszt geïnspireerd op en rond de Mephistofoles-figuur uit Goethes ’Faust’. Het werk is opgedragen aan Hector Berlioz en bestaat in twee versies.
Liszt bracht een grote hoeveelheid composities voort waarin hij de duivel die een rol speelt in het literaire karakter Faust laat voorkomen.
De uitvoering van de definitieve versie van de Faust-symfonie heeft drie delen: 1. Faust; 2. Gretchen; 3. Mephistopheles mit Schlusschor “Alles vergängliche ist nur ein Gleichnis”. Het werk is tussen 1854 en 1857 gecomponeerd en gepubliceerd in 1861. Het bestaat in twee versies. Tot in 1880 was Liszt er toch nog niet gelukkig mee; hij voegde in dat jaar nog tien maten aan de compositie toe.
Vermoedelijk had Liszt altijd drie boeken bij zich: de Bijbel, Dantes Goddelijke Komedie (Divina Commedia) en Goethes Faust. Deze boeken geven direct een indruk van zijn spirituele en artistieke wereld en aspiraties. Hector Berlioz vertelt in zijn memoires (Mémoires) dat hij Liszt op negentienjarige leeftijd, op 4 december 1830, vlak voor de première van zijn Symphonie fantastique op de vertaling van Goethes Faust door de Fransman Gérard de Nerval attendeerde. Liszt verslond het boek en droeg waarschijnlijk vanwege de tip de Faust-symfonie aan Berlioz op. De mysterieuze ‘Doktor Johannes Faust’ leefde waarschijnlijk in Duitsland aan het begin van de Renaissance. Hij zou rond 1480 in Knittlingen zijn geboren en rond 1540 in Staufen zijn overleden en wordt beschreven als een avonturier, beoefenaar van zwarte kunst en een dienaar van de duivel. Tegen het einde van de 16de eeuw gedijde zijn legende in het publieke bewustzijn. Een poppenspel was de eerste kunstzinnige uiting van de Faust-legende. Het was een tragedie, in scène gezet door Christopher Marlowe, uit 1588. Sindsdien heeft ieder Europees land in iedere tijd wel kunst voortgebracht die op de Faust-legende was geïnspireerd en dit loopt tot in onze tijd door.
De meeste Liszt-biografen zijn het er over eens dat Liszts pianostuk de Sonata in b mineur (1853) al voorbodes in zich draagt van Liszts latere Faust-werken. In deze compositie lost Liszt uiteindelijk naar tevredenheid het probleem op om in een werk in één deel een cyclische vorm gestalte te geven tegelijkertijd met het organisch laten groeien van de thema’s. Het stuk legt de basis voor al Liszts cyclische, monothematische composities (bijvoorbeeld zijn symfonische gedichten) daarna.
In een uitbarsting van creativiteit voltooide Liszt de eerste versie van de symfonie binnen twee maanden. Het was alsof al het voorbereidende denkwerk, bewust of onbewust, ineens op papier kwam. De orkestratie van het werk was in deze versie zodanig dat er geen sprake was van partijen voor het zware koper (trombones en tuba) en het slotkoor ontbrak ook. De première vond plaats op 5 september 1857 in Weimar ter ere van de onthulling van een monument voor Goethe en Schiller. De daarna volgende uitvoering was in 1861 en Liszt reviseerde de partituur in de tussentijd. Zo ontstond de tweede versie met uitgebreide partijen voor de koperblazers en de toevoeging van het slotkoor ‘Alles vergängliche ist nur ein Gleichnis’.
Eerste deel: Faust
Lento assai – Allegro impetuoso – Lento assai – Allegro agitato ed appassionato assai – Affetuoso, poco andante – Allegro con fuoco – Grandioso. Poco meno mosso – Come prima. Allegro agitato ed appassionato assai – Lento assai – Andante mesto – Allegro agitato ed appassionato molto – Affettuoso, poco andante – Maestoso – Allegro con fuoco – Andante maestoso assai.
Tweede deel: Gretchen
Andante soave – Andante soave tempo I
Derde deel: Mephistopheles
Allegro vivace, ironico – Sempre allegro – Il tempo un poco moderato (ma poco) – Sempre allegro animato – Alle breve – Andante – Allegro – Allegro vivace.