SAM VAN ROOY
De moslims die deel uitmaken van de ‘zwijgende en vredelievende meerderheid’, voor wie het innerlijke geloofsleven centraal staat, moeten eindelijk eens terdege beseffen dat ze beter af zijn in een democratische rechtsstaat dan in een islamitisch land.
Maar vandaag bestaat er een nieuwe generatie welbespraakte jonge moslims die deel uitmaakt van de ‘zwijgende en vredelievende meerderheid’. Ze krijgen de kans om bijvoorbeeld rechten of politicologie te studeren aan onze universiteiten, ze vinden dat de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens toch niet zo universeel is, en ze krijgen geen forse veroordeling van de sharia en steniging over hun lippen. Ze verwijzen naar de door de OIC opgestelde Caïroverklaring, waarin staat dat de sharia moet primeren en niet de ‘westerse’ Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Ze worden gesteund door vaak even jonge (autochtone) fellowtravellende arabisten – niet zelden gesponsord door olielanden – hoogleraren, sociologen of ‘vergelijkende cultuurwetenschappers’, die via Facebook bevriend zijn met bijvoorbeeld aanhangers van de Arabisch Europese Liga, die er openlijk voor uitkomen dat Joden moeten worden uitgeroeid, dat de Holocaust een verzinsel is en dat integratie een misdaad is.
Deze postmoderne westerlingen – die in hun ongebreideld hedonisme geen onheilspellende boodschappen kunnen verdragen – juichen wanneer een of andere ‘gezaghebbende’ soefi een fatwa tegen het terrorisme uitspreekt, en men gebruikt het graag als hét bewijs dat de islam (ook) vredelievend is (dé islam bestaat dan blijkbaar plots wél). Zij willen natuurlijk die inconvenient truth niet aanhoren, dat de mainstream (soennitische) islam het er nog steeds over eens is dat jihad, heilige oorlog, moet worden gevoerd tegen de niet-moslim, de ‘infidel’, en dat dit de essentie is en blijft van de islamitische leer, dat bewijzen theorie – Koran, profeet Mohammed, sharia – en 1400 jaar islamitische praktijk.
De Nederlandse rechtsfilosoof Paul Cliteur stelt dan ook terecht: “Postmodernisme en islamisme vormen in combinatie met elkaar een aanzienlijk probleem voor westerse democratische rechtsstaten.” In verband met islamisme stelt de Franse islamologe Anne-Marie Delcambre dat “tussen islam en islamisme alleen een gradueel verschil bestaat. Het islamisme zit in de islam als het kuiken in het ei.” Ayaan Hirsi Ali noemt islamisme een westers verzinsel: “Moslims [ook de radicaalsten, SvR] zien zichzelf als moslim, niet als ‘islamist’.” Delcambre zegt ook: “Er is geen goede en slechte islam, zoals er ook geen gematigde islam bestaat,” en deze stelling wordt door gezaghebbende moslims zelf bevestigd, zoals de Turkse premier Erdoğan, die de term ‘gematigde islam’ zelfs een belediging vindt: “Er is geen gematigde islam. Islam is islam.”
Verder zegt Delcambre terecht: “Gematigde moslims bestaan wel, dat zijn degenen die een deel van hun geloof links laten liggen.” Of zoals een goede vriend van me het mooi uitdrukte: “Gelukkig is voor veel moslims hier de islam niet meer dan een dierbaar oud meubelstuk, bevattende zoetigheid als het Suikerfeest en familieverbondenheid. Helaas worden er in dat erfstuk ook enkele licht ontvlambare stoffen bewaard.”