Dat er met onze welvaart iets vreemds aan de hand is begint langzaam bij een steeds grotere groep mensen te dagen. We leefden in Nederland en in de ons omringende landen toch in een sociaal-democratisch paradijs? In de jaren ’70, ’80 en ’90 spraken we toch over arbeidstijdverkorting en prepensioen? De invoering hiervan was toch sociaal, omdat er zo plaats werd gemaakt op de arbeidsmarkt voor jongeren? Leven om te werken werd toch werken om te leven?
Onze welvaart was toch het logische gevolg van de technische vooruitgang, die zich vertaalde in een hogere productiviteit? Als een moderne, stabiele samenleving niet getroffen wordt door een vreselijke oorlog, waardoor de opgebouwde kapitaalvoorraad vernietigd wordt en de civiele structuren verdwijnen, dan kan de welvaart toch alleen maar toenemen? Het aantal manuren om een auto, huis, computer of machine te maken is toch alleen maar enorm afgenomen, vanwege innovatie die zich vertaald heeft in een stijgende productiviteit?
Trouwens, onze economen – aangevoerd door het Centraal Plan Bureau (CPB) – vertellen ons toch dat we steeds rijker zijn geworden? Misschien niet meer vanaf 2009, maar dat is toch maar een klein dipje in de lange golf van voorspoed? We waren 3 jaar geleden toch niet arm?
Waar is het welvaartssurplus gebleven?
Al deze constateringen vragen terecht om plausibele antwoorden. Want de efficiency van ons productievermogen is inderdaad enorm toegenomen en stijgt nog steeds. En natuurlijk is er een wetmatige relatie tussen de stand der techniek en een productiviteitstoename in de industrie. Maar waar is het welvaartssurplus dan gebleven?
Nu komen we bij een belangrijke kwestie, namelijk de manier waarop onze materiële welvaart wordt gemeten, precies: in geld. Onze rijkdom wordt uitgedrukt in de omvang van ons Bruto Binnenlands Product (BBP), iets wat ieder jaar wordt vastgesteld. Neemt het BBP toe – gecorrigeerd voor inflatie – dan spreken we van reële groei.
Als we naar de samenstelling van onze economie kijken, dan zien we inderdaad dat er steeds minder mensen nodig zijn om datgene te produceren wat we materieel nodig hebben. In dat opzicht is het dus wel goed gegaan. Voor Nederland geldt bovendien dat de productiesector zoveel voortbrengt dat er een exportoverschot is. We halen per saldo dus minder uit het buitenland dan dat we eraan teruggeven. Waar ging het dan mis?
Waar ging het mis?
Allereerst speelt ons op schulden gebaseerde geldsysteem een dominante rol. In de artikelen over de schulden-cyclus en de financiële crisis lees je daar meer over. Daarnaast heeft een deel van het antwoord te maken met verschuivende internationale concurrentieverhoudingen. Toch is een niet onaanzienlijk deel van het gevoelde welvaartsdeficit hier niet mee verklaard. Er is veel meer aan de hand.
Het meten van welvaart in termen van geld is misleidend. Geld als economisch meetprincipe betekent bijvoorbeeld – in de meest extreme vorm – dat er sprake is van economische groei als bulldozers tegen betaling nieuwe woningen vernietigen. We kijken voortdurend naar de geldstroom zonder enig voorraadbegrip te hanteren. De welvaart zou veel meer fysiek gemeten moeten worden. Economie zou minder wiskunde en meer natuurkunde moeten zijn.
Vooral in een economie als de Nederlandse – waarin meer dan de helft van de geldstromen door allerhande belastingen via de overheid loopt – ontstaat een storend bijverschijnsel. De overheid geeft geld en pakt het weer terug. Hierdoor neemt de omloopsnelheid van het geld toe, maar een groot gedeelte ervan komt niet blijvend in de zakken van de mensen terecht.
© Karel Kindermans, collectie Atlas van Stolk
Jo
Volgens mij moeten er een paar kleine zoogvarkentjes bijkomen ! De grote financiele niets te kort komers en de Euro-voorhetzeggen-hebbers. De zeug ,dat zijn wij , de hardwerkende mensch die slachtrijp wordt , na te zijn leeggezogen !