De geldstroom van de EU naar Kosovo

Prijsvraag: Naar welk arm Europees “ontwikkelingsland” stroomt per hoofd van de bevolking het meeste belastinggeld uit Europa ter “stabilisatie”? Griekenland? Portugal? IJsland misschien? Helemaal fout. Het antwoord luidt Kosovo.

Alleen al tussen 1999 en 2007 werden er 3,5 miljard euro EU-hulp in het minder dan 1,75 miljoen inwoners tellende landje land gepompt, dat eigenlijk bij Servië hoort. Sinds de onafhankelijkheidsverklaring op 17 februari 2008 waren het dan nog eens 1,2 miljard euro. De toewijzing van dit geld is een raadsel, want vijf EU-lidstaten weigeren de jongste Europese staat tot op de dag van vandaag te erkennen: Griekenland, Cyprus, Bulgarije, Spanje en Slowakije. Zij vrezen dat de afscheiding van een etnische minderheid navolging zou kunnen krijgen: als de Albanezen zich van Servië mochten afsplitsen, waarom dan in de toekomst niet ook van Griekenland? Wie zou de Hongaren in Slowakije en Roemenië eraan moeten hinderen een eigen republiek uit te roepen? En Spanje wordt tegelijk met twee afsplitsingen bedreigd door het Baskenland en Catalonië.

Ongeacht het feit hoe men de kwestie van het “zelfbeschikkingsrecht” uiteindelijk beoordeelt, blijft het voor de waarnemer onduidelijk hoe de EU-hulpgelden aan een staat konden worden toegewezen die niet wordt erkend door 5 lidstaten. Maar dat zou immers niet de eerste keer zijn dat er EU-geld verdwijnt. Want dat is een feit: de EU-hulpgelden zijn foetsie. Als je over de grens rijdt, staan er langs de uitstekend geasfalteerde wegen vele benzinetankstations. Maar er tankt nauwelijks een auto. De verkeersdichtheid is gering, ook al zijn de luxe sleeën indrukwekkend. De oplossing van het raadsel: de benzinetankstations zijn plaatsen om geld wit te wassen. Via deze tankstations worden zwarte winsten wit gemaakt, die verdiend worden in de belangrijkste terreinen van de Kosovo-maffia – mensenhandel en drugs. Een andere economische activiteit bestaat in Kosovo niet.

Velen zien als peetvader van de georganiseerde misdaad de man aan het hoofd van de regering: Hashim Thaci, minister-president sinds het uitroepen van de staat Kosovo in 2008. De medeoprichter van het ondergrondse leger van Kosovo UÇK studeerde in Zwitserland. Uiterlijk vanaf 1998 bracht hij echter de meeste tijd in Kosovo door en gebruikte de Alpenrepubliek alleen nog maar als plek om uit te rusten. Zijn moment kwam tijdens de Kosovo-vredesonderhandelingen in Rambouillet bij Parijs in februari 1999: de toenmalige chef van de het UÇK, Adem Demaci, wilde het door de NAVO aangeboden verdrag niet ondertekenen, omdat het niet voorzag in de onmiddellijke onafhankelijkheid. Thaci was flexibeler en begreep dat het belangrijk was om de NAVO bij de oorlog tegen Servië te betrekken en met diens hulp de aftocht van de Serviërs uit de provincie af te dwingen – dan zou de eigen staat hem op een gegeven moment als een rijpe vrucht in de schoot vallen. Deze opvatting won terrein bij de veldcommandanten van het UÇK: zij kozen nog tijdens de conferentie Thaci in plaats van Demaci. Wolfgang Petritsch, de EU-onderhandelaar in Rambouillet, zou hieraan meegewerkt hebben.

Na elf weken bombardementen door de NAVO capituleerde Joegoslavië op 10 juni 1999. De NAVO trok Kosovo binnen, de VN namen het bestuur over en eisten ook de ontbinding van het UÇK. Thaci werd politicus en zakenman van een heel bijzondere soort. In het jaar 2000 vatten Duitse politieagenten, die in de provincie werkten voor de VN, hun ervaringen samen tegenover het “Hamburger Abendblatt”: Voormalige UÇK-strijders handelen in drugs, mensen en persen beschermingsgeld af. De VN lijken machteloos en blokkeren hun eigen onderzoekingen. Voor de VN-politieagent Münich was Kosovo ´de voedingsbodem voor de georganiseerde misdaad´.” En verder: “Moordenaars komen in Kosovo uiterlijk na 72 uur weer vrij, omdat er niet voldoende plaats is in de gevangenissen of omdat de rechters geen straffen durven uitspreken. De groene grenzen naar Albanië zijn open […]. Vals geld. Wapenhandel. Pooiers verkopen 13-jarige kinderen aan vrachtwagenchauffeurs, steeds opnieuw worden er meisjes weggevoerd. 40% van de heroïne voor Europa en Amerika wordt inmiddels in Kosovo overgeladen, vermoeden deskundigen. En bij veel van deze zaken is het UÇK betrokken, denkt de politieagent Münich: ´TMK (het politiekorps van Kosovo waarin het UÇK is opgegaan) is alleen maar een ander woord voor maffia´.” – “wie niet betaalt, wordt met de dood bedreigd”, vatte Ralf Dockenfuß van de politie van Kiel de handel met de beschermingsgelden. Münich vatte de macht van de baas van het UÇK met een aanschouwelijk voorbeeld samen: “Van iedere schnitzel die ik hier eet, krijgt Thaci 50 cent.”

Dat via Kosovo 40% van de heroïnehandel naar West-Europa en de VS wordt afgewikkeld, lijkt niet overdreven als je de dossiers kent die de Duitse geheime dienst BND al voor de oorlog over de drugshandel heeft vastgelegd: “De Albanese maffia stuurt de heroïnehandel, die hij als ruilhandel tegen wapens afwikkelt, vanuit zijn steunpunten in Albanië, Macedonië en vooral in de Servische provincie Kosovo aan. De islamitische Albanezen in Kosovo maken gebruik van hun wereldwijde contacten om met illegale activiteiten hun levensonderhoud, hun separatistische activiteiten – bijvoorbeeld wapenaankopen – of een vlucht te financieren. Daarbij is de heroïnesmokkel naar West-Europa een van de belangrijkste bronnen van inkomsten geworden.”

Naast de drugshandel speelt de seksuele geweldscriminaliteit een belangrijke rol voor de Albanese maffia om aan geld te komen. “Der Spiegel” berichtte eind februari 2000: “Volgens informatie van het Centrum voor Vrede en Tolerantie werden er binnen een maand ongeveer 100 Albanese meisjes en jonge vrouwen alleen al in de regio Pristina gekidnapt. Kun je je voorstellen dat er in Hamburg-Altona of Berlin-Kreuzberg, waarvan de bevolking ongeveer net zo groot is als die van de regio Pristina, binnen vier weken 100 meisjes gekidnapt worden en dat dit in de meeste media slechts terloops wordt genoemd? Het schaamteloze zwijgen van de westerse media had destijds zijn reden: kort daarvoor, tijdens de oorlog om Kosovo in 1998/1999, hadden zij de Albanezen over het algemeen als arme slachtoffers en het UÇK als vrijheidsstrijders voorgesteld. Het leek hen onmogelijk dat zij ook daders konden zijn.

Een geheim BND-dossier over de georganiseerde criminaliteit in Kosovo van 22 februari 2005 bevestigde de beschuldigingen tegen de politieke leiding aldaar: “Via de belangrijkste spelers (bijvoorbeeld Thaci) bestaan er nauwe contacten tussen de politiek, de economie en internationaal opererende structuren van de georganiseerde criminaliteit in Kosovo. De daarachter zittende criminele netwerken bevorderen daar de politieke instabiliteit. Ze hebben geen belang bij de opbouw van een functionerende staatkundige orde, waardoor hun lucratieve zaken beïnvloed zouden kunnen worden.” Daarom, wordt er verder gezegd, streven “maatgevende spelers van de georganiseerde criminaliteit op de Balkan of naar hoge regerings- of partijfuncties en/of onderhouden ze goede contacten met deze kringen.” Over Thaci wordt gezegd: “Thaci geldt (…) als opdrachtgever van de huurmoordenaar Afrimi.” Die zou minstens elf moorden in opdracht hebben gepleegd.

Ook zeven jaar later is de situatie niet verbeterd. In Kosovo is “sinds het ingrijpen van de internationale gemeenschap in de zomer van 1999 niet echt veel veranderd”, staat er in een rapport van de Europese Rekenkamer van eind oktober 2012. “Corruptie en georganiseerde criminaliteit zijn nog steeds hoog. Verantwoordelijk daarvoor zijn deels Kosovaarse autoriteiten, die de principes betreffende de rechtsstaat niet voldoende in acht nemen. Deels ligt het aan de EU, die betere hulp moet bieden”, oordeelt de verslaggever Gijs de Vries.

 

Bron:

http://www.zuerst.de/2013/02/17/republik-der-mafia-wie-sich-die-eu-lander-am-kosovo-dumm-und-damlich-zahlen/

Vertaald uit het Duits door: E.J. Bron

http://ejbron.wordpress.com/2013/02/19/eu-miljarden-voor-de-maffiarepubliek-kosovo/#more-34248

Met dank aan Wes Hardin voor de tip