Debussy kwam uit een eenvoudige familie in St. Germain en Laye, waar muziek niet systematisch aan bod kwam (zijn vader interesseerde zich hoogstens voor opera). Claude werd geboren op 22 augustus 1862, en werd op zijn negen jaar ontdekt door de vermogende, muzikaal geïnteresseerde en begaafde Madame Manté (schoonmoeder van Paul Verlaine). Zij stoomt de knaap in twee jaar tijds klaar voor het toelatingsexamen aan het Parijse Conservatorium. Hij slaagt en komt terecht onder de hoede van Lavignac voor theorie en Marmontel voor piano. Later volgt hij nog harmonie bij Emile Durand. Debussy was bepaald geen diplomajager: afgezien van de Prix de Rome die hij in 1884 behaalde met zijn cantate “L’Enfant Prodigue” was de hoogste onderscheiding die hij ooit haalde een eerste prijs in pianobegeleiding aan het Conservatorium.
De improvisatielessen van César Franck stonden hem niet aan omwille van het strakke modulatieschema dat die aan de leerlingen oplegde bij het improviseren.
Als pianist van het “huistrio” van Madame von Meck reist hij in 1882 naar Portugal, en leert er de Slavische en zigeunermuziek kennen. Meer dan gelijk welke leraar beïnvloedden die zijn compositiewijze. Terug in Parijs besluit hij compositielessen te volgens bij Giraud, en krijgt zelfs de hulp van Gounod bij het componeren van zijn cantate voor Rome. Het verblijf in die wereldstad, verbonden aan deze hoogste muzikale onderscheiding, betekent voor hem een kwelling over heel de lijn: hij verdraagt het klimaat niet en ergert zich zowel aan het mondaine leven als aan “al dat antieke gedoe”.
Over de werken die hij in Rome componeerde geraakt hij bovendien in conflict met de “Académie” (die dit soort ondernemingen patroneerde): hun impressionistisch karakter hield “een gevaar in voor de kunst”. Hij vlucht dan maar vroegtijdig weg uit Rome. Wel belangrijk voor zijn muziek was de ontdekking van Javaanse en Spaanse muziek op de wereldtentoonstelling in 1889.
Terug thuis vermijdt hij omgang met zijn vroegere vrienden en beschermers, en hij houdt zich vooral op met symbolistische dichters, schrijvers en schilders. De enige componist met wie hij in die periode contact had, was Eric Satie. Langverbeide ontmoetingen met Wagner en Brahms lopen eerder teleurstellend af, en alleen Rimski-Korsakov die in Parijs als dirigent werken van de Russische “vijf” kwam presenteren, kon hem bekoren omwille van Borodin; de revelatie voor hem was echter Moessorgsky’s “Boris Godoenow”.
Intussen had hij ook kennis gemaakt met Maeterlincks “Pelléas et Mélisande”, en met de hulp van Mallarmé ontstaat de gelijknamige opera, een mijlpaal in de geschiedenis van het genre. De meeste andere werken ontstaan alle tegen een literaire achtergrond. Ook zijn bijdragen als muziekrecensent van de “Revue Blanche” getuigen van een meer dan gewone literaire begaafdheid.
In 1899 trouwt Debussy met het volksmeisje Rosalie Texier, maar reeds vijf jaar later laat hij zich scheiden om te kunnen trouwen met hun gemeenschappelijke vriendin Emma Bardac-Moyse; op die manier poogt hij in de hogere krijgen binnen te geraken en eindelijk van alle financiële zorgen verlost te zijn.
Vanaf 1908 dirigeert hij overal in Europa zijn eigen werk. Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog brengt hem erg van streek, maar ondanks een hersenaandoening dwingt hij zichzelf te componeren. Tijdens het laatste Duitse offensief bij de verovering van Parijs is hij te fel verzwakt om de schuilkelders te verlaten. Hij sterft op 25 maart 1918.
https://youtu.be/mskURYO7DiA