Ik heb zo een stil vermoeden dat Fikken een heimelijke aanbidder was van Annie Heuts. Gisteren was ze jarig: ze is geboren in Maastricht in het jaar 1929 en volgde als kind balletschool. Toen in 1940 de Tweede Wereldoorlog uitbrak zette ze deze richting echter stop en studeerde hierna tandheelkunde, maar na de bevrijding maakte ze de overstap naar de wereld van de showbizz.
Zo stepdanste ze voor de Amerikaanse soldaten en viel zo in de smaak dat ze na een optreden mocht dineren met de Amerikaanse generaals George Patton en Dwight Eisenhower. Begin jaren ’50 verhuisde Annie naar België, waar ze trouwde en drie kinderen kreeg. Ze had wat succes als lid van het zangduo De Olympiazusjes en zong onder meer duetten met Peter Van Os. Toen Jo Leemans eens lange tijd onbeschikbaar was als zangeres voor het orkest van Francis Bay mocht Annie haar vervangen. Ze zette haar succesrijke carrière echter stop om meer tijd vrij te maken voor één van haar kinderen die aan polio leed.
Deze ziekte zou later ook haar terugkeer naar de showbusiness betekenen. Omdat ze geld nodig had om haar kind een goede medische verzorging te geven ging ze met producer Johnny Hoes in zee om haar carrière opnieuw te lanceren. Hoes promootte haar in 1967 als een seksbom onder het pseudoniem “Zwarte Lola (uit de stripteasebar)”.
Er volgden een hele reeks singles en albums die haar erotische imago probeerden te promoten, waaronder “Zwarte Lola”, “Dat ene slippertje” en “Wie me betaalt mag me bekijken”. Zo groeide “Zwarte Lola” uit tot een fenomeen dat veel luisteraars tot de verbeelding sprak. Haar albumverkoop steeg enorm en Eddy Wally zong zelfs een duet met haar.
Annie Heuts werd mascotte van de piloten van Kleine Brogel en zette zich in voor de Boemerangactie ten voordele van patiënten met MS. Heuts was zelf niet tevreden met haar seksistische typecasting en zette in 1987 haar zangcarrière stop. Ze was ook actief als dichter. Johan Anthierens was vol lof over haar gedicht “Herinneringen”.
Graag jullie onverdeelde aandacht voor Zwarte Lola uit de stripteasebar.
The Pebbles begonnen in de jaren ’60 en werd gesticht door Fred ‘Becky’ Beeckmans en Bob ‘Bobbott’ Baelemans. Origineel noemden ze zich de Fredstones. Als fans van de Flintstones kwamen ze zo terecht bij de naam Pebbles naar het gelijknamige tekenfilmfiguurtje uit de serie. Dit trouwens op aanraden van producer Norman Petty waar ze contact mee hadden. Petty werkte al met Buddy Holly en de groep stond dicht bij een internationale doorbraak.
In 1967 zorgde manager Louis de Vries (die ook Ferre Grignard onder zich had) voor een contract bij Barclay Paris en ze kregen veel succes met een eerste hit, “Get Around”. Opvolger ‘Seven horses in the sky’ wordt als een van de beste belgische popliedjes beschouwd. Dit nummer wekte interesse bij Apple. George Martin (manager van The Beatles) wou de groep onder contract, maar Barclay liet hen niet gaan. De groep bracht een eerbetoon aan George Harrison met het nummer ‘Incredible George’ die de groep ervoor feliciteerde met een telegram.
De band trad in 1967 op in het voorprogramma van Jimi Hendrix in de Olympia in Parijs, waar de Rolling Stones hen van op de eerste rijen aanschouwden.
Hun eerste elpee “Pebbles” had echter niet het verwachte succes en dat zorgde voor meningsverschillen in de groep. Er kwamen enkele wijzigingen in de bezetting en het ging bergaf met de populariteit. In 1974 hield de groep op. Vijf jaar later kwamen ze terug bijeen zonder groot succes, maar ze blijven nog steeds optreden. Hun nummer ‘Seven horses in the sky’ is daarbij een veelgevraagd verzoeknummer. De 3 pioniers Fred Becky, Bob Bobbott en Luc Smet drukten ook hun stempel op andere groepen en artiesten waar ze voor producen of muziek schrijft: Yasmine, Raffaele, Dream Express, Trinity, Sofie, … Het filmpje met “Seven horses in the sky” is slechts drie jaar oud; een originele opname uit de zestiger jaren heb ik niet kunnen vinden.
Daarmee is de toon gezet. Vanzelfsprekend kan er niets anders dan een Duitstalig liedje nu de rij Wurlitzerdromen passeren. Een vinnig nummer met een duidelijke titel, gezongen door Jürgen Marcus: “Eine neue Liebe ist wie ein neues Leben”. Het dateert van 1972 en het stond in Duitsland 15 weken lang in de top tien. Lees verder →
Oude schoolmakkers en vast schrijversduo van Stealers Wheel, Joe Egan en Gerry Rafferty, schreven het keuzelied van vandaag als commentaar op een muziekstijlwijziging van Bob Dylan in een poging een hogere plaats in de hitparades te halen. Het bleek echter zelf ook een succes te worden. Lees verder →
Ik heb geaarzeld om een lied van Michael Jackson in mijn rubriek op te nemen. Ik doe nu eenmaal niet mee aan die idolate heldenverering, die hem ten deel viel, maar voor mijn keuzenummer van vandaag wil ik graag een uitzondering maken. De Michael Jackson van toen, of zoals Charlton Heston het in het filmpje uitdrukt “1/5 van de Jackson Five” was immers een gewone jongen. Een gewone afro-american jongen – zo heet dat in perfect politiek-correct Amerikaans – met kroezelhaar, negroïde gelaatstrekken en een donkere huid.
Niets deed toen vermoeden dat de volwassen Michael Jackson zich tot een karikatuur van zichzelf zou ontplooien. Met een zogezegde huidaandoening, die hem een blankere huid gaf, met een niet in te schatten aantal “schoonheidsoperaties” die hem de fysionomie van de blanke moesten geven. Weg met de brede neus, de dikke lippen, de donkere huid. Leve de maakbare artiest! Ik heb nooit begrepen wat hem bezield heeft. Zijn optredens waren naar mijn smaak te artificieel, te veel glitter, te snel, te luid, te opdringerig. Evenmin snapte ik iets van zijn handel en wandel, zijn huwelijken, zijn kinderen, zijn fobieën, zijn leven op de rand van de maatschappij. Waarschijnlijk was hij dikwijls doodongelukkig. Dus laat ik het verder hierbij; jullie zullen wel genoeg over hem gelezen hebben in de boekskes.
Ik keer terug naar mijn uitgangspunt: het lied “Ben”, altijd al één van mijn favorieten. Het werd gecomponeerd in 1972 door Walter Scharf / Don Black voor de gelijknamige film “Ben”. Eigenlijk bleek het een gelukkig toeval dat Donny Osmond, voor wie het lied bestemd was, net op toernee vertrokken was en dus niet ter beschikking stond voor de opname. “Ben” werd Michael Jackson, Michael Jackson werd “Ben” en beiden werden een wereldsucces. Zowat overal stond het wekenlang op nummer één van de hitlijsten.
“Ben” werd gecomponeerd voor een griezelfilm over een bende gevaarlijke ratten, Een eenzaam jongetje raakt bevriend met Ben, een kwade rat, de leider van de opgejaagde rattenbende. De hoofdrol werd gespeeld door Lee Montgomery. Het lied is zacht, melig zelfs, in schril contrast met de wreedheden in de film. Ik toon jullie ook een stukje uit de film, zodat jullie dat zelf kunnen vaststellen.
Vergeet de publiciteit en tragiek rond Michael Jackson. Deze jongen van veertien zingt voor jullie “Ben”, over zijn liefde voor een uitgestotene van de maatschappij, een rat.
We zullen het vandaag eens over een Fransman hebben, René Paul Vilard, artiestennaam Hervé Vilard. Mama was een bloemenverkoopstertje aan het Théâtre des Variétés; zijn geboorte was een ongelukje, letterlijk zelfs, want hij zag het levenslicht in een taxi. Zijn papa, een Corsikaan, zal hij nooit leren kennen en hij wordt door de jeugdrechter op zesjarige leeftijd ontnomen aan de hoede van zijn moeder en in een weeshuis geplaatst. Renéetje gaat herhaaldelijk op de vlucht.
Vervolgens belandt hij zeven keer bij een ander pleeggezin. Aan zijn “moeders” houdt hij goede herinneringen, maar op 11 jarige leeftijd maakt hij kennis met zijn spirituele vader, abt Agrand, die hem muziek en literatuur leert kennen. Hij groeit op in de Berry maar als hij 14 is, besluit hij dat zijn toekomst in de muziek zal liggen. Op aanraden van abt Agrand trekt Hervé naar Parijs op zoek naar werk. Hij begint zijn brood te verdienen in een bar. Hij ontmoet de galerijhouder en platenverkoper Daniel Cordier, die hem enkele jaren later zal adopteren. Daardoor ontsnapt Hervé aan de bemoeienissen van de kinderbescherming.
In het begin van de jaren zestig komt zijn carrière op gang aan de zijde van Michelle Torr en Christophe, met wie hij op tournee gaat. In 1965 heeft hij zijn grote hit “Capri c’est fini” en vanaf dan is zijn carrière gelanceerd. “Hervé Vilard” wordt zijn artiestennaam. Er zullen 3.3 miljoen exemplaren van het plaatje verkocht worden. 1966 staat hij in het voorprogramma van Claude François’ show. 1967 is het jaar van zijn “outing”: Hervé Vilard is de eerste Franse artiest die openlijk toegeeft homoseksueel te zijn. Vanaf dan tot 1969 verlegt hij zijn grenzen tijdens een tournee in Zuid-Amerika. Na een jaar volgt een tussenstop in Frankrijk om uiteindelijk in Buenos Aires te belanden. Niet alleen Zuid-Amerika kan hij charmeren, ook in Korea, Turkije, Japan, Chili en Colombia kennen zijn platen succes. En in Oran, Algerije, staat hij op de bühne van uitverkochte concerten in het Palais de Sport.
Op 20-jarige leeftijd is Hervé Vilard een bekend en geliefd zanger. Met de hulp van een journalist kan hij zijn moeder terugvinden. Hij zal gedurende vier jaar met haar onder één dak wonen en nadien het contact blijven onderhouden. Blanche sterft in het jaar 1981.
Zijn talrijke hits kunnen we hier niet opnoemen. Hervé’s lange nationale en internationale muzikale carrière als componist, zanger en entertainer omvat veertig jaar. In 1992 wordt hij geëerd voor zijn bijdrage tot de Franse cultuur met de “Ordre national du Mérite” in het Théâtre des Variétés” met Jean-Paul Belmondo. De regio Berry zal een Kunstengebouw naar hem noemen.
In 2006 verschijnt zijn autobiografie “l’Ame seule”, gevolgd door “Le Bal des Papillons” in 2007. Hij beschrijft daarin zijn arme afkomst, het bereiken van een sterstatus en de relatie met zijn moeder. Een derde boek is in voorbereiding. In 2008 krijgt hij hartproblemen, waardoor hij twee concerten moeten afzeggen. Maar in 2010 staat hij er weer met de tournee “Âge tendre et Têtes de bois” in gezelschap van Stone, Eric Charden, Michèle Torr, Sheila, Alain Turban e.a.
Voilà, voor het geval jullie Hervé Vilard niet kenden, of vergeten waren, komt nu zijn absoluut grootste hit “Capri c’est fini”. En ik ben er zeker van dat jullie dat nummer wèl onmiddellijk zullen kunnen meeneuriën.
Op 1 april 1970 richtten zangeres Sally Carr, een voormalige kapster, drummer Ken Andrew en de broers Ian , gitarist, en Eric McCredie,bassist, samen de band ‘Middle of the Road’ op. Derde keer, goede keer, want ze traden vroeger ook al samen op: eerst onder de naam ‘Part Four’ en later brachten ze latinoklanken onder de naam ‘Los Caracas’. Zij wonnen zelfs met deze laatste muziekstijlkeuze een TV-talentenshow in het V.K.
Op uitnodiging van een Argentijnse manager – die zegt in zijn geboorteland te beschikken over belangrijke contacten met grote tv-maatschappijen – vertrekt de groep in het voorjaar van 1970 naar Italië met de bedoeling daar aan te monsteren op een cruiseschip naar Argentinië. Eénmaal in de haven van Genua beland, komt men tot de ontdekking dat er helemaal geen cruiseschip naar Argentinië vertrekt. Ook de Argentijnse manager is opeens verdwenen en, veel erger, met hem de laatste spaarcenten van de groep.
Om toch aan geld te komen, treedt Middle of the Road op in diverse lokale clubs in Florence en Rome. Ze maakten er kennis met de Italiaanse producer Giacomo Tosti, die de groep hun speciale klankkleur gaf en zorgde voor hun internationale doorbraak. In 1971 deed de band mee aan het San Remo festival in Italië. Door dit optreden kreeg de formatie een platencontract bij RCA.
Hun stijl kan men beschouwen als een Europese variante van de bubblegum. Nu vragen jullie natuurlijk wat ‘bubblegum’ is. Het is een popmuziekstijl die eind jaren ’60 tot begin jaren ’70 populair was in de V.S. met een mengeling van garagerock en teenyboppermuziek zoals door de Monkees geproduceerd. Europese artiesten spraken voor zichzelf niet van de bubblegum omdat ze dat eerder kinderachtig vonden.
Hun debuutsingle zou hun eerste en grootste hit in het V.K. worden: ‘Chirpy chirpy cheep cheep’ stond in juni 1971 vier weken lang op de eerste plaats van de hitlijst. In totaal zou Middle of the Road vijf hits scoren in hun thuisland tijdens de jaren 1971 – 1972. In Duitsland oogstten ze tot 1974 elf top-40 hits.
In 1974 kwam Neil Henderson met zijn gitaar erbij. Hij zou liedjes voor de groep schrijven, maar de volgende platen zouden nooit het succes van de vorige jaren evenaren. In 1976 nam de band haar laatste album op. In dat jaar vertrok ook zangeres Sally Carr uit de band en begon een solocarrière. In 1978 verliet ook Ken Andrews de band. De overgebleven bandleden maakten een doorstart met een nieuwe zangeres, Linda Carroll. Begin jaren ’80 had de band een revival dankzij de Stars on 45. Dit was een muzikaal project van producer Jaap Eggermont. Hij maakte een hitmedley van de band waardoor de band weer volop in de aandacht stond.
Tegenwoordig treedt Middle of the Road weer op in de originele bezetting en zijn er plannen om een dvd uit te brengen. Op 6 oktober 2007 overleed Eric McCredie. Hij werd 62 jaar oud.
Uit mijn Wurlitzerdromen-archief: Middle of the Road met ‘Chirpy chirpy cheep cheep’.
Een lied over de vrede, gezongen door een jong, onschuldig-ogend meisje, en dan nog een Duitse, wie kan zich iets voorstellen dat politiek-correcter is? Die Duitsers sloven zich sedert het einde van de oorlog uit om de wereld te overtuigen dat ze braafste van de klas te zijn. Maar dat terzijde.
Nicole Hohloch werd geboren op 25 oktober 1964 in Saarbrücken. Voor haar artiestennaam zocht ze het niet ver: ‘Nicole’ bleek goed genoeg voor een deelname in het jaar 1982 aan het Eurovisie Songfestival, dat ze met het keuzenummer van vandaag, ‘Ein bisschen Frieden’ – als eerste Duitse deelnemer – glansrijk won. Inderdaad, ze had zomaar eventjes 61 punten meer dan Israël, die op de tweede plaats eindigde. Maar ik loop op de feiten vooruit.
Al vanaf 1971 trad ze bij school- en bedrijfsfeestjes op en in 1980 werd ze ontdekt tijdens een talentenjacht en kreeg ze een platencontract aangeboden. Het daarop volgende jaar werd haar ‘Flieg nicht so hoch, mein kleiner Freund’ een hit in Duitsland. Het stond gedurende 22 weken op plaats 2 van de schlagerlijst. Bonnie St Claire bracht een niet onverdienstelijke Nederlandstalige versie op de markt ‘Vlieg nooit te hoog’.
Haar Eurovisieplaatje werd in zeven talen opgenomen, ook in onze taal, en het passeerde wereldwijd 5 miljoen keer de kassa. Nicole bereikte zeventien keer de eerste plaats op de ZDF-hitparade en was een regelmatige gast bij televisieshows. In de Engelse hitparade klom ze als eerste Duitse tot de eerste plaats met de Engelse versie van haar Eurovisielied ‘A little peace’ en ze werd ook bij de BBC uitgenodigd.
Op 18 augustus 1984 trad ze in het huwelijksbootje met haar jeugdliefde Winfried Seibert. Ze hebben samen twee dochters en een kleinkind. Ze wonen in Nohfelden-Neunkirchen in het Saarland. Bij ons heeft men geen belangstelling meer voor haar maar in Duitsland is ze nog altijd populair. Eind 2008 ging Nicole weer optreden tijdens een concertreeks door Duitsland om haar nieuw album ‘Mitten ins Herz’ te promoten. En in november 2009 trok ze door het land met haar kerkentoer.
Naar aanleiding van haar 30-jarige jubileum als zangeres verscheen er een dubbele cd en een dvd op de markt met de titel ’30 Jahre mit Leib und Seele’.
Dus vandaag bied ik jullie een braaf liedje aan, gezongen door een even braaf meisje, waarover blijkbaar verder niets opzienbarends te melden valt. Nicole zingt ‘Ein bisschen Frieden’ – niet dat de wereld daardoor vredevoller geworden is.
Verleden vrijdag hebben jullie me moeten missen wegens technische problemen. Mijn oprechte verontschuldigingen. Vandaag bied ik jullie een vrolijk nummer aan met een rare naam: Wooly Bully dat eigenlijk Hully Gully had moeten heten, maar dat mocht niet.
Het groepje dat dit plaatje op de markt bracht was Sam theSham & the Pharaohs. De spil waarrond alles draaide, Sam, werd geboren als Domingo Samudio op 6 maart 1937 in Dallas, Texas; hij was van Mexikaanse afkomst. Reeds op school trad hij op als zanger en met een begeleidend groepje, waarvan Trini Lopez ook deel uitmaakte. Na zijn middelbare school tekende hij voor zes jaar bij de marine en ging in Panama wonen. Vervolgens zou hij twee jaar klassieke muziek proberen te studeren, gecombineerd met optredens van rock ’n roll, maar hij gaf er de brui aan.
In 1961 werd voor het eerst de groep The Pharaohs opgericht met Sam the Sham als zanger. Ze namen een plaatje op maar dat kende geen succes en eind 1962 gingen ze uit elkaar. Vervolgens zou Sam bij Andy & The Nightriders gaan spelen, die naar Memphis ging verkassen en daar enkele hits scoorden. Hun optredens vielen op door hun buitenissige kledij, die nu doodgewoon wordt beschouwd, nl. met lange gewaden en een soortement sjeik-hoofddoeken. Platenopnames volgden: de eerste twee zijn het vermelden niet waard, maar de derde, ons keuzenummer van vandaag, was bingo. Het verkocht wereldwijd 3 miljoen exemplaren en kwam in de Amerikaanse Hot 100 op nr. 2.
Bij ons en in Nederland werd het zelfs een nummer één hit. De oorspronkelijke naam, Hully Gully, werd door de platenmaatschappij verboden omdat er copyright op zat: iedereen danste toen een soort lijndans, de Hully Gully. Daarom werd het lied naar Sams kat genoemd: Wooly Bully.
Vraag me niet naar de zin of onzin van Amerikaanse benamingen; een behoorlijk aantal vind ik gewoon krankzinnig. Hoewel het liedje een groot succes was, werd het op sommige radiozenders geboycot, omdat het nummer zou verwijzen naar (homo)seks. Da’s nog zoiets dat intussen als normaal beschouwd wordt, of beter gezegd, als aanbeveling verkondigd wordt. Wat vijftig jaar geleden als ‘normaal’ beschouwd werd – en bijgevolg al het andere als ‘abnormaal’ – heeft nu andere criteria gekregen. ‘Normaal’ van toen betekent nu ‘enggeestig’, ‘conservatief’ of ‘discriminerend’. ‘Abnormaal’ van toen is nu ‘progressief’, ‘flexibel’, ‘vooruitdenkend’, ‘verdraagzaam’ en ‘modern’.
Ik kom terug op ons liedje, want anders is mijn stemming voor heel de dag naar de vaantjes. Sam nam met zijn Pharaohs nog nummers op maar die wisten in Vlaanderen het succes van Wooly Bully niet te evenaren. In hun vaderland kenden de opvolgers daarentegen wel succes. Sam was zowat de enige constante factor in het bestaan van de groep: Pharaohs kwamen en gingen; in 1966 werden ze aangevuld met drie achtergrondzangeressen, die zich de Shamettes noemden.
Op het einde van de zestiger jaren werd de groep opgedoekt en Sam the Sham ging solo verder. In 1972 kreeg hij een Grammy Award. Hij neemt nog steeds nummers op, treedt af en toe op tijdens concerten maar houdt zich hoofdzakelijk bezig als dichter en predikant. Privé valt er niet veel te melden. Hij trouwde in 1959 met Louise Smith. Ze hebben samen één zoon, Dimitrius en zij gingen na hun echtscheiding elk hun eigen weg in 1968.
Mag ik jullie applaus voor een pretentieloosnummer met Sam the Sham & the Pharaohs: Wooly Bully?
Berthold Kämpfert werd in Hamburg-Barmbeck geboren op 16 oktober 1923. Van kindsbeen af werd muziek zijn passie. Als zesjarig jongetje begon hij piano te spelen. Al gauw trok hij naar de muziekschool om daar buiten piano ook saxofoon en accordeon te studeren. Hij begon zijn loopbaan als saxofonist bij het Danziger Radio-orkest Hans Busch, wat hem een grondige basis voor zijn carrière zou geven. Het is daar dat hij de bijnaam “Fips” kreeg, een koosnaampje dat hij heel zijn leven zou behouden. Tijdens W.O. II verbleef hij in Denemarken, waar hij verliefd zou worden op een jonge Deense. Uit deze relatie zou zijn oudste dochter, Renate, geboren worden.
Zijn eerste big band orkest, Pik Ass, richtte hij op tijdens zijn gevangenschap in Denemarken. Na zijn vrijlating trok hij met dit orkest door de Britse officiersclubs in Noord-Duitsland. In 1945 was het tijd voor een nieuwe liefde: Hannelore Winkler, een tandartsdochter, was de uitverkorene. Dat ze redelijk goed Engels kon, betekende voor zijn optredens een meerwaarde want zij kon de muzieknummers aan elkaar praten. Op 14 augustus 1946 traden ze in het huwelijksbootje en vestigden zich in Bremerhaven. Na de geboorte van dochtertje Marion keerden ze terug naar Hamburg; in 1951 zag dochter Doris het levenslicht.
Op het einde van de 40-er jaren begon Bert Kämpfert te componeren voor NWDR (Nordwestdeutscher Rundfunk) en platenmerk Polydor. In 1959 maakte hij het arrangement van Freddy Quinns grote doorbraak ‘Die Gitarre und das Meer’; voor Ivo Robics ‘Morgen’ en voor Elvis Presley ‘Wooden heart’, een modernere versie van het volksliedje ‘Muss i denn zum Städtele hinaus’. Het werden wereldhits. In 1959 liep hij te leuren met ‘Wunderland bei Nacht’ bij Duitse platenmerken; niemand toonde interesse. New Yorker Milt Gabler zag er wel de mogelijkheden van, bracht het nummer op de markt op 22 augustus 1960 en het werd Bert Kämpferts internationale doorbraak. Het stond vijf weken op nummer één in de VSA: de eerste nummer één-hit van een Duitser op de Amerikaanse markt. Deze hommage aan Manhattan zou twee miljoen keer over de toonbank gaan, waarvan 1 miljoen keer in de VSA.
Andere titels zoals ‘African Beat’, ‘Swinging Safari’ en ‘Red Roses for a Blue Lady’ waren niet minder succesvol en zijn tot op heden meer bekend omdat ze nog dikwijls gespeeld en beluisterd kunnen worden, vooral als achtergrondmuziek.
Minder bekend is dat Bert Kämpfert in juni 1961 een aantal nummers voor Polydor produceerde met de Engelse zanger Tony Sheridan en het begeleidend orkestje ‘The Beat Brothers’, de latere Beatles. Hij en niemand anders was de ontdekker en eerste producer van de Beatles, nog voor er sprake was van hun latere manager Brian Epstein en producer George Martin in 1962.
Intussen sloeg zijn instrumentale muziek in de heimat niet aan; in de VSA daarentegen bereikte hij met zijn 15 big-bandelpees een verkoopcijfer van 4 miljoen exemplaren. Een voorbeeld: de elpee ‘Blue Midnight’ van december 1964 haalde een omzet van 800.000 stuks in de VSA, in Duitsland amper 8.000. Hij verdiende in 1965 zomaar eventjes DM 3.500.000 op de Amerikaanse markt.
1966 was het jaar van het grote succes toen Al Martino ‘Spanish Eyes’ en Frank Sinatra ‘Strangers in the Night’ – beide composities van Bert Kämpfert – naar de wereldtop zongen.
Na de discorage in de zeventiger jaren ging het interesse aan soortgelijke orkestmuziek achteruit. Bert Kämpfert slaagde er echter in deze trend te doorbreken door handig de fabelachtige tv-shows te gebruiken als begeleiding van de toenmalige bekende zangers/zangeressen.
Bert Kämpfert schreef ca. 400 composities en 750 orkestarrangementen. Tot aan zijn dood werden wereldwijd 150 miljoen platen met zijn melodieën verkocht. Hij geldt als één der vaders van de ‘easy listening’ muziek: zijn motto was: “Ik wil muziek maken die niet stoort”.
Op 16 juni 1980 gaf hij in het Royal Albert Hall te Londen zijn laatste concert. Vijf dagen later, op 21 juni 1980, overleed hij in Cala Blava, Mallorca, aan een beroerte. Zijn as werd volgens zijn wens uitgestrooid in de Everglades, waar hij menige vakantie bij vrienden doorgebracht had. Zijn gouden en platina platen opnoemen zou ons te ver leiden: het zijn er talrijke. Postuum kreeg hij een plaatsje in de ‘Songwriters Hall of Fame’ en in zijn geboorteplaats, Hamburg-Barmbeck, werd een plein naar hem genoemd.
Wurlitzerdromen geeft hem bij deze ook de erkenning die hij verdient. Bert Kämpfert en zijn orkest spelen voor jullie ‘African Beat’.