Men denkt dat de eerste bibliotheken ongeveer vijfduizend jaar geleden zijn ontstaan in de buurt van het Tweestromenland. De regio die volgens veel cultuurhistorici ook de geboorteplaats van het schrift is. Opvallend is dat vrijwel tegelijk met de bibliotheken ook de eerste archieven werden geboren. De Heilige Tweevuldigheid van het Weten….
De eerste gedocumenteerde voorbeelden hiervan waren te situeren in tempelkamers in Soemer waar duizenden kleitabletten werden teruggevonden waarvan de vroegste dateerden uit 2600 voor onze jaartelling. Verschillende oude Egyptische tempelgeschriften op papyrus uit vrijwel dezelfde periode werden ook ontdekt, en bovendien zijn er tal van bewijzen van het bestaan van bibliotheken in de oude Soemerische stad Nippur die omstreeks 1900 voor onze jaartelling waren ontstaan.
De koninklijke Bibliotheek van Assurbanipal wordt wel eens omschreven als de ‘eerste bibliotheek’ ter wereld, of de ‘oudste nog bestaande koninklijke bibliotheek ter wereld’. De bibliotheek werd ontdekt door archeologen die aan het werk waren op de site van Nineveh, tegenwoordig bekend als Kuyunjik. Aangezien dit ooit de hoofdstad van het Neo-Assyrische rijk was tijdens het bewind van Assurbanipal, is de bibliotheek toegeschreven aan deze heerser.
https://youtu.be/wSO4jyLmHUw
De koninklijke Bibliotheek van Assurbanipal bevat meer dan 30.000 kleitabletten en fragmenten met teksten in het spijkerschrift. De onderwerpen van deze teksten variëren van overheidsarchieven tot literaire werken en technische instructies.
Assurbanipal wordt vaak beschouwd als de laatste grote heerser van het Neo-Assyrische rijk en regeerde van ongeveer 668 tot 627 voor onze jaartelling. Tijdens deze periode onderging het Neo-Assyrische rijk zijn grootste territoriale expansie, en de gebieden onder het bewind van Assurbanipal omvatten onder meer Babylon, Perzië, Syrië en Egypte. Omdat Assurbanipal zijn onderdanen met gerechtigheid en eerlijkheid regeerde, was hij een populaire koning. Niettemin staat hij ook bekend om zijn meedogenloosheid en wreedheid in de omgang met zijn vijanden.
De grootste prestatie van Ashurbanipal was echter de oprichting van zijn koninklijke bibliotheek. De documenten die in deze vroege bibliotheken te vinden waren bevatten vooral belangrijke praktische kennis over het uitbouwen en bestendigen van samenlevingen in plaats van filosofische of artistieke items. Deze oude archieven en bibliotheken speelden echter nog een andere belangrijke rol: ze creëerden namelijk de bibliothecarissen wiens taak het was informatie te verzamelen, te bewaren én te ontsluiten.
Zo werd bibliothecaris meteen één van de oudste beroepen ter wereld…Het is bij het begin van de klassieke periode dat deze bibliothecarissen andere voorwerpen dan zuiver bronnenmateriaal begonnen te verzamelen. Deze collectievormende instellingen waren in de eerste plaats bedoeld om de documenten te beschermen tegen schade veroorzaakt door natuurrampen of oorlogen. Ze waren zelden open voor het publiek en zonder de mogelijkheid om papyrus of leren rollen te ontlenen. In de onwaarschijnlijke situaties dat ze toegankelijk waren, konden gastwetenschappers komen studeren en verschillende onderwerpen uit de opgeslagen documenten kopiëren.
Pas in de 5de eeuw voor onze jaartelling, in het oude Griekenland, begonnen boeken te circuleren voor het publiek, waardoor particuliere en persoonlijke bibliotheken verschenen. Deze bibliotheken waren samengesteld uit geschreven boeken in plaats van de voorheen gebruikelijke archieven van documenten, die vaak de bekendste werken van filosofen en dichters bevatten. Privécollecties wonnen in de loop van de tijd enorm aan populariteit, omdat de boeken op deze manier gemakkelijk toegankelijk waren. De filosoof Aristoteles verwierf een van de grootste boekencollecties, die hij ter beschikking stelde van zijn studenten aan het Lyceum. Hiermee diende zijn bibliotheek hetzelfde doel als een universiteit of openbare bibliotheek vandaag zou doen.
De eerste echte openbare bibliotheken werden echter pas geopend door de Hellenistische vorsten na Alexander de Grote, die de Grote Bibliotheek van Alexandrië stichtte, ooit de grootste grote bibliotheek van de antieke wereld. Deze kenniscentra stonden open voor mensen met een wetenschappelijke en literaire opleiding. De bibliothecarissen, die vaak vooraanstaande geleerden waren, en die deze bibliotheek leidden, ontwikkelden veel bibliografische hulpmiddelen en technieken die we tegenwoordig nog steeds gebruiken, waaronder de alfabetische volgorde, interpunctie, en woordenlijsten…
Ge waart zoo schoon, Diksmude, met uw stille straten, uw huisjes, groen en rood, geleken een juweel, dat bij een kerstendag, een prinsje viel ten deel, - uw vrouwtjes waren lief, toen ze aan hun deurtje zaten.
En onder uwe bruggen, vloeide de Yzer, zoo gelaten en zoo eerlijk, - als een maagd, die 's avonds wat gekweel van oude liedjes hooren doet, bij 's windjes veêl - ge waart zoo schoon en blond met de'avond in uw straten.
En 't is voorbij dit lied, dit oude vlaamsch gezang… Uw huisjes zijn vernield, uw vrouwen heen-gevaren, daar zich om uwe stad, twee legers kwamen scharen.
En 't stormt nu om Diksmude, en wilde winden varen om al die brokjes steen, die vroeger huizen waren, toen in elk huisje zong een meisje dagen lang.
Menschen in de grachten’– Daan Boens (1918)
Gij Maan, verdwijn ! – ik wil nacht en duisternis, zoodat wat om mij is, verkoolt, voor eeuwig, en wat in mij leeft, sterft; -geen hoop, geen kommernis, ik wil het grote niete, waar geen wind is, niets is.
Geen puinen meer, omdat ik-zelf een puin ben, geen dromen meer, omdat ik-zelf een droom was, geen zang, geen zon, – het Niet, waar alles zwart is, en ‘k niet meer zie, wat vroeger lief en schoon was.
Uit de oude doos. Binnenkort: uit de begraven doos, de vergeten doos. Het gebruik van het Nederlands in de media, in de reclame, bij de jongere generatie… is voor onze redactie een dagelijkse bron van ergernis. Dit lied is weliswaar ietwat te bombastisch naar huidige smaak, maar we bieden het u toch aan als een kleine dosis tegengif:
Mijne moedertaal, mijne moedertaal,
Wie of haar ook kleineere, Min ik als mijn vaderland, Sta ik voor met hand en tand! O mijn Neerlandsch, ja mijn Neerlandsch, Dat houd ik steeds in eere!
Mijne moedertaal, mijne moedertaal, Wat andre komt daarnevens! Zwaardgekletter, klokkenklank, Snarenspel en minnezang, O mijn Neerlandsch, ja mijn Neerlandsch, Dat alles zijt gij tevens!
Mijne moedertaal is de schoonste taal, En zou ze ‘t ook niet wezen, Haar verkiezen zou ik nog, Want zij is de mijne toch! O mijn Neerlandsch, ja mijn Neerlandsch, Wees eeuwig mij geprezen!
Dat Heinz Erhardt één van onze tijdloze favorieten is op velerlei vlakken: als humorist, taalgoochelaar en evenwichtskunstenaar… zal u allicht niet ontgaan zijn. Dit filmpje hadden wij nog in petto vooraleer het cybervirus toesloeg. Herkent u hem nog: zo slank, zo jong??? Zijn stem en humor is in de loop der jaren echter onveranderd gebleven – zijn uiterlijk daarentegen… je kreeg 20 jaar later 2 x Erhardt voor hetzelfde geld!
https://youtu.be/7ie34hctgbo
U krijgt er dit pareltje bovenop. We gaan het niet vertalen… de fijne woordspelingen zijn sowieso niet om te zetten in een andere taal… Dat men Duits een harde taal kan vinden, krijg je aan ons niet verkocht.
“Ich möchte gern Dichter werden…” is het antwoord op de vraag van een “Tante” als zij vraagt wat hij wil worden… terwijl hij met een natte luier in zijn bedje ligt.
De vraag naar de oorzaak…van de Waalse afkeer van alles wat naar Nederlandse invloed ruikt… behalve van de subsidies…
Franstalige zenders lusten geen Nederlandse liedjes. Omdat hun luisteraars geen Nederlandse liedjes kennen… luidt het excuus. Juist. En waarom kennen ze die niet??? Juist!
De Taalfluisteraar legde zijn oor te luisteren:
ZIJN FRANSTALIGE RADIOZENDERS ALLERGISCH VOOR HET NEDERLANDS? (4)
Als er in ons land een ramp gebeurt, zoals de recente overstromingen in Wallonië, dan toont heel het land zich solidair. Bij sportprestaties staan we als één man of vrouw achter de sporters die ons land vertegenwoordigen.
Maar houden we ook écht van ons land? Een van de belangrijkste factoren om dat te bepalen is de aandacht en het respect voor elkaars taal. En een van de manieren om die aandacht of dat respect te tonen, is muziek.
In 2017 ging ik voor het eerst na of er de diverse nationale radiozenders muziek in de taal van het andere landsgedeelte uitzonden. Geen probleem aan Nederlandstalige kant: Franstalige muziek is er meer dan ruim vertegenwoordigd. Maar aan Franstalige kant was het ontstellend gesteld: letterlijk geen enkel Nederlandstalig nummer werd er gedraaid. Geen aandacht noch respect voor de Nederlandse taal.
Sinds onze prilste jeugd bewonderen wij Wim Sonneveld en voelen ons – bij elke “conférence” overtuigde Groot-Nederlanders. Waarschijnlijk zijn wij een uitstervende generatie… niet alleen wat betreft de waardering voor het meesterlijk bespelen van de Nederlandse taal.
Hoeveel zou er omwille van het huidige politiek-corrrecte dwangbuis in zijn teksten geknipt moeten worden?
… ging er door ons hoofd toen we een vergelijking maakten met een voormalige burger’vader’ der Sinjorenstad en de huidige burge’meester’.
En we willen in dit verband graag verwijzen naar een 11 julitoespraak van Lode Craeybeckx in het jaar 1954. We knippen er dit citaat even uit:
“… Indien het Vlaamse volk zo tientallen jaren weerstand geboden heeft aan een regime waarvan aard en de bedoeling was ons volk tot verwording en verlies van eigen wezen te brengen, heeft de ervaring bewezen dat onverwoestbare krachten ons volk voor de ontbindende elementen immuun hebben gemaakt.
Beter dan vroeger beseffen wij vandaag dat het de grondig verankerde kultuurinstincten van ons volk zijn, waaraan wij te danken hadden dat de eigenheid van Vlaanderen niet teloor is gegaan.
Grondslag dan van de levenskracht van ons volk, dat in het verleden op één der grootste kulturen van het Europese vasteland mocht roemen, is vandaag nog in onze volksgrootheid op de waarde van de geest gevestigd. Als hoogste uitbloei der Vlaamse beweging, beschouwen wij het essentiële werk dat nu aan de orde komt: de opgang van de hogere vormen van beschaving in onze gewesten…”
We vragen ons af wat Lode Craeybeckx nu, anno 2021, in een 11 julitoespraak zou gezegd hebben… over “een regime”, over “het verlies van eigen wezen”, over “ontbindende elementen”, over “kultuurinstincten” die nu in schabouwelijk Engels uitgedrukt worden, over “de opgang van de hogere vormen van beschaving in onze gewesten”…
Ach, Lode Craeybeckx heeft nooit kunnen vermoeden welke “opgang van hogere vormen van beschaving in onze gewesten” aangewaaid is gekomen…
Jan Huybrechts herdacht de geliefde burgervader in onderstaande beschouwingen:
Op 25 juli 1976 – gisteren 45 jaar geleden – overleed in Antwerpen Lode Craeybeckx. Craeybeckx, die de langst zetelende burgemeester ooit van Antwerpen was geweest, was een socialistische politicus met een uitgesproken Vlaamsgezind profiel.
Niet echt verwonderlijk want in zijn jeugdjaren was hij een van de leidinggevende jonge activisten in de Scheldestad geweest. Een radicaal engagement dat hem na de Wapenstilstand een veroordeling tot vijf jaar gevangenisstraf opleverde. Straf, waarvan hij effectief twee jaar en twee maanden heeft uitgezeten en waarbij hij -aanvankelijk- voor twintig jaar zijn politieke rechten kwijtspeelde.
In mijn vorig jaar verschenen biografie van Herman Van den Reeck belichtte ik uitgebreid de rol die Craeybeckx tijdens de Grote Oorlog gespeeld had want hij was goed bevriend geweest met de iets jongere Van den Reeck, die op 11 juli 1920 op de Grote Markt van Antwerpen dodelijk gewond werd bij een uit de hand verboden Guldensporenviering. Hieronder volgt de tekst van het kaderstukje ‘“Idealisme in ’t teken der ontvoogding’ – Van Johanneskring tot Jeugdgemeente’ uit dit boek:“
Medio 1918 werd Herman Van den Reeck erg actief in de door Lode Craeybeckx opgerichte Jeugdgemeente. Deze vereniging van hoofdzakelijk vrijzinnige jonge Antwerpse intellectuelen was niet zomaar uit de lucht komen vallen maar was in feite, qua werking geïnspireerd op de een paar jaar eerder eveneens door Craeybeckx bezielde Johanneskring. Omstreeks de eeuwwisseling zag men in heel Europa jongerenbewegingen ontstaan die pleiten voor een terugkeer naar de natuur en een herstel van de, door de snel om zich heen grijpende industrialisering, bedreigde menselijke waarden. Ze zagen de harde en rauwe stad met haar onafzienbare straten en hun lange, eindeloos lijkende huizenrijen als een verstikkende gevangenis. Het benauwende van de grootstad was voor hen meer dan een louter ruimtelijke kwestie. Het was een metafoor voor de pijnlijke afhankelijkheid van de inwoners aan het stadsleven. De stad had hen in haar greep en er was geen ontkomen aan. Het enige alternatief was een radicale herbronning.
De Duitse Wandervogel-beweging was wellicht het bekendste voorbeeld van dit soort verengingen maar ook in de Lage Landen deden deze gedachten opgeld. Een ware cultfiguur in deze middens werd de Nederlandse zenuwarts en literator Frederik Van Eeden (1860-1932). Nadat Van Eeden aanvankelijk deel uitmaakte van de literaire esthetiserende vernieuwingsbeweging van de Tachtigers, brak hij met die groepering en na aanvankelijk met het anarchisme te hebben geflirt, ging hij een spiritueel socialisme nastreven dat concreet gestalte kreeg in de door hem opgerichte coöperatieve woongemeenschap Walden.
Deze idealistische tuinbouwcommune die in 1898 in Bussum werd opgericht ging echter overkop in 1907 na kennelijk wanbeheer en diefstallen door medewerkers…Van Eeden verwierf vooral literaire roem met zijn novelle De Kleine Johannes (1885) en zijn roman ‘Van de koele meren des doods’ (1900).
De Kleine Johannes, in feite een sterk autobiografisch gekleurd wordingsverhaal in sprookjesvorm kende een enorm succes in binnen– en buitenland. Veel zoekende jongeren in Vlaanderen voelden zich aangesproken door de wonderlijke ontmoeting van Johannes met het elfje Windekind, die Van Eedens jeugdliefdes en religieuze onzekerheden weerspiegelde. Net zoals de kleine Johannes zagen ze de gemaaktheid in de gezichten van de bourgeoisie en het gekunstelde van hun gebaren. Heel af en toe zagen ze de ijdelheid, jaloezie en verveling soms door het masker breken. Zij wilden komaf maken met deze valse wereld of zoals Van Eeden het zelf schreef: “Erger dan tirannie, dan onrecht, bloedstorting, oorlog, slavernij hun voorgangers griefde, grieft den poëet, den fijn georganiseerde van onze dagen, de afschuwelijke banaliteit, de walgelijke burgerlijkheid der groote menigte. Dit is zoo sterk dat hij het goede niet anders kan voelen in hoogmoed en trots, het mooie niet dan in verfijning, in distinctie, in zelfzuchtigheid, koel, rein individualisme.”
In het begin van 1914 verenigden een aantal jongeren die lid waren van de Vlaamsche Bond in het Antwerpse Atheneum zich in de Johanneskring. Deze kring, die overduidelijk geïnspireerd was door het literaire en sociale werk van Van Eeden, had niet alleen de bedoeling de ideeën van de schrijver in een zo breed mogelijke kring te propageren maar vooral ook om te gaan leven in een sfeer van ‘geestelijke zuiverheid’ en te streven naar een rechtvaardiger maatschappij.
De onbetwistbare sterkhouder van de Johanneskring werd Lode Craeybeckx. Op 18 mei 1914 had Craeybeckx samen met zijn kameraad Christiaan Barman een brief aan de door hen verafgode schrijver gestuurd waarin ze verklaarden gewonnen te zijn voor zijn ideeën.
Van Eeden ontving hen op 27 juli 1914 en, nadat hij zich vergewist had van de ernst van hun bedoelingen, raadde hij hen aan om hun werking te oriënteren op die van de Vrije Jeugdbond in Amsterdam. Deze Bond focuste zich op pedagogische vernieuwing en Van Eeden gaf hen zelfs een introductiebrief mee. De oorlog die een paar dagen later uitbrak verhinderde echter dat de ambitieuze Antwerpenaren nog contact kregen met de Vrije Jeugdbond.
De Johanneskring wierf langzaam maar zeker meer leden, onder meer door de samenwerking met de kring rond het tijdschrift Jonge Tijd dat sinds maart 1915 verscheen als publicatie van een handvol leerlingen van de Stedelijke Normaalschool voor Jongens. Na slechts negen nummers hield Jonge Tijd er mee op maar de werking van de Johanneskring werd met de komst van jonge intellectuelen als Ger Schmook, Rob Van Roosbroeck en de dichter Victor J. Brunclair versterkt of zoals Brunclair het later verwoordde: “Tegenover dweepzucht kwam te staan realiteitszin, dandy-perversiteit maakte front tegen puritanisme, bezadigde ernst en zuivere rede ontkrachtten de agitatorisch-begeesterden.”
Deze verruiming en verdieping van de Johanneskring leidde in januari 1916 tot de naamsverandering in Vlaamsche Kring. Het opzet ging echter verder dan louter een naamsverandering want in feite fusioneerde de Johanneskring met de restanten van de vroegere Vlaamsche Bond van het Atheneum, waarvan de activiteiten sinds het einde van 1915 verboden waren door de schooldirectie. De semi-illegale werking van de ontbonden Vlaamsche Bond ging dus gewoon, zonder dat prefect Loos zich hiermee kon bemoeien, in een ander jasje verder.
Op 2 januari 1916 organiseerde de Johanneskring in de zaal van het Kunstverbond in de Arenbergstraat een ‘symfonies konzert’ dat een groot succes werd. Het bracht genoeg geld in het laatje om ‘hun werking te verwijden’.
Alles ging daarna erg snel. Op het einde van diezelfde maand bracht Lode Craeybeckx op overtuigende wijze een referaat onder de noemer “Zwijgen of spreken”. Voor de aanwezigen was het duidelijk: Ze zouden gaan spreken. In de toekomst zou de werking van de Johanneskring gefocust worden op de Vlaamse kwestie. Een paar dagen later werd collectief de beslissing genomen de Johanneskring te herdopen in Vlaamsche Kring. Zonder dat het Atheneum met name werd genoemd – officieel verenigd deze Kring scholieren van verschillende Antwerpse onderwijsinstellingen – was het duidelijk dat dit een verkapte voortzetting van de verboden Vlaamsche Bond was.
Het bestuur bestond uit voorzitter Oscar De Smet, secretaris Edward Van Hemel en penningmeester Juul Van Bek, alle drie oud-bestuursleden van de Vlaamsche Bond. Toen ze al een paar maanden later besloten aan te sluiten bij Jong-Vlaanderen, een groep jonge radicale activisten die streefden naar een autonoom Vlaanderen, hield de Johanneskring in feite op te bestaan. Brunclair beschouwde de ‘jong ontslapen’ Johanneskring evenwel als de ‘hoeksteen’ van de in 1918 ‘doelmatig georganiseerde’ Jeugdgemeente. Maar er was wel degelijk een verschil en Brunclair bleef niet blind voor utopische karakter van de werking in de Johanneskring:
“Aanvankelijk, circa 1914-1915 maakte Van Eeden en met hem Emmerson en Carlyle onder de jongeren furore. Periode van reinlevenbeweging. Sturm-und-Drang, idealisme in ’t teken der ontvoogding, stroovuurflamingantisme. Als grondtoon toch in onze geesteshouding tegenover de buitenwereld, wies het besef aan de gebreken in de maatschappelijke orde, en in dit inzicht, aangedikt zoowel door proletarisch-gekleurde tendensliteratuur als spekulatief ethische, vervatte in kiem, dan ook de verzuchting naar een beter zijn, naar een toekomstwereld, meer door fantasie voorgespiegeld dan door realiteitszin onderworpen. Deze psychische terugwerking op de werkelijkheid, – of na grondig gewetensonderzoek, was niet veeleer onkieskeurig en onkritisch verslonden lektuur de hefboom ? – ontlaadde zich uitermate primitief. Tomeloze dweeperij met ideologieën, kultus des Utopia, humanisme vormden er schering en inslag van.”
De ideologie heeft het gezond verstand ingehaald. Een grote meerderheid heeft genoeg van de taalpolitie. Zoals uit dit vraaggesprek blijkt: is het woord “slachtoffers” (“Opfer” in het Duits) niet neutraal genoeg om de noodtoestand duidelijk te maken?
De bevolking is er gewoon niet mee bezig, wil het niet, vindt het dikke zever. Niet in Duitsland, niet in Nederland, niet in het onovertroffen land b en al zeker niet in Vlaanderen, behalve misschien bij linkse culturele bonobokringen. De Duitse staatszender ZDF hield over dit thema een opiniepeiling… en besloot ze niet mee te delen… daar de verstrekte gepeilde opinies niet strookten met de intussen poco ideologie.