Een Heer van Stand is niet meer

We vernamen dat Wim De Bie op 83-jarige leeftijd in Den Haag overleden is aan een slepende ziekte. Legendarische programmamaker, onvergetelijk onderdeel van Van Kooten & De Bie en auteur. Een scherpe waarnemer van het reilen en zeilen boven de Moerdijk, briljante taalvirtuoos, ad rem en heerlijk ironisch zonder ooit grofgebekt te worden in tijden toen er nog ongehinderd met alles en iedereen mocht worden gelachen. Een Heer van Stand in het comedy-landschap die de milde spot tot kunst had verheven. Rust in vrede, heer De Bie!

Een voorbeeld van een Van Kooten en De Bie-sketch die aansluit op de actualiteit:

Taal is… fierheid op je eigen cultuur

“… De universiteiten botsen naar eigen zeggen op organisatorische en financiële grenzen, omdat de Vlaamse regelgeving hen nu verplicht om voor elke Engelstalige master in Vlaanderen ook nog altijd een Nederlandstalig alternatief  te voorzien. Mochten de verenigde rectoren nu hun zin krijgen, dan zou onder meer de master in de ingenieurswetenschappen in Vlaanderen nog uitsluitend in het Engels worden aangeboden. Decretaal is dat verboden — Nederlands is de enige officiële onderwijstaal in Vlaanderen — maar universiteiten of hogescholen kunnen hiervoor een uitzondering aanvragen bij de Vlaamse regering… “

Lees: Hoe Nederland zichzelf in de voet schoot met verengelsing van het hoger onderwijs

Trou moet Blycken

N.a.v. het vorig artikel over de verzamelde “Journaal”bijdragen van Marc Grammens, waren wij nieuwsgierig naar de oorsprong van de leuze, die het boek kreeg.

Trou moet Blycken is een besloten herensociëteit te Haarlem met circa 250 leden, die ’Broeders’ worden genoemd. De geschiedenis van Trou moet Blycken, een rederijkerskamer, gaat terug tot 1503. Mogelijk is het gezelschap nog ouder. Trou moet Blycken is de enige rederijkerskamer in Nederland die onafgebroken is blijven bestaan.

De rederijkerij is waarschijnlijk tegen het einde van de dertiende eeuw ontstaan en is vermoedelijk in het kielzog van de Vlaamse migranten overgekomen naar Holland. In het gemeentearchief van Haarlem bevindt zich een stuk uit 1503 waarin Trou moet Blycken de oude kamer wordt genoemd. Deze rederijkerskamer bestond dus al vóór 1503.

De lijfspreuk van de groep Trou moet Blycken is later de naam van de Pellicanisten geworden. Samen met de Witte Angieren en De Wijngaardranken waren de Pellicanisten een van de drie rederijkerskamers van Haarlem. Leden van een rederijkerskamer schreven gedichten, liederen en organiseerden wedstrijden voor andere kamers (landjuwelen).

Meer info vindt u hier: https://www.troumoetblycken.nl/

en hier: https://www.dbnl.org/tekst/_tro001fams02_01/index.php

Enkele jaren geleden brak er brand uit:

Voor wie haar soms geweld aandoet

Ik erger me aan…

https://youtu.be/HW1IzRi83lM

Een beetje meer eigenliefde zou niet misstaan. Wat is er mis met taalfierheid? Hebben onze voorouders niet gestreden voor de erkenning van het Nederlands in dit onzalige land b? En kregen wij niet op school quasi met de paplepel ABN gevoerd opdat we even taalvaardig zouden worden als onze broeders en zusters boven de noordelijke grens? Een “dt”- zonde moest je eigenlijk bij mijnheer pastoor gaan biechten… We keken met afgunst naar de Nederlandse televisiezenders, vol bewondering voor taalkunstenaars als Wim Kan, Ron Brandsteder, Frans Halsema, Gerard Cox, Toon Hermans, Martine Bijl, Wim Sonneveld, Henk Elsink, Paul van Vliet en vele andere.

Trouwens, blijkbaar vinden ook de Denen onze Nederlandse taal “leuk”:

Wat krijgen we nu allemaal te horen? Als het koeterwaals dat tegenwoordig Nederlands moet voorstellen niet veramerikaniseerd is, dan is het wel verkleuterd, vervormd tot een soort opgepoetst dialect dat volkse sympathie moet opwekken. En dat is niet volledig de schuld van de “mondialisering” van de bevolking. Als een volk zelfrespect heeft, dan leert het de nieuwkomers het correct gebruik van de taal van het gastland en glijdt zelf niet af naar een lager niveau.

Ondanks het overaanbod van quasi onverstaanbare woorden (… overdaad schaadt…) doet dit artikel geen afbreuk aan de boodschap:

Herwaardeer het Standaardnederlands in het onderwijs

Hadewijchs nieuwjaarswensen

Hadewijch leefde in het begin van de 13e eeuw en is de eerste vrouwelijke dichter die we kennen in de geschiedenis van de Nederlandstalige literatuur. Zij is tevens een van de eerste schrijfsters van de lage landen die streeft naar persoonlijke vereniging met het goddelijke. De teksten die we van haar hebben zijn in een Brabantse variant van het Middelnederlands geschreven, dat is heel bijzonder, want de schrijftaal was toen Latijn.

Toch is haar bekendheid vrij beperkt gebleven. Zij moet een uitzonderlijke vrouw geweest zijn met grote poëtische en muzikale talenten en scherpe religieuze gevoeligheid. Het leven van Hadewijch was gewijd aan de liefde van en voor God. Uit haar Strofische Gedichten spreekt een grote liefde (minne) voor Hem. Sommige gedichten zijn ook zonder problemen als liefdesgedichten te lezen. Maar haar voorwerp van liefde was geen aardse minnaar of minnares, maar God.

In de grond is het echter onmogelijk Gods Liefde te definiëren, zegt Hadewijch. En zij heeft daar een goed argument voor: “ Alles wat over God in de mens zijn gedachten komt en wat hij over Hem kan weten of in een of ander beeld kan voorstellen, dat is God niet. Want kon de mens Hem begrijpen en verstaan met zijn geest en rede, dan was God de mindere van de mens. Dan zou zijn liefde gauw zijn ‘uitgemind’, zoals nu bij kleine mensen de minne gauw is opgebruikt” (Twaalfde Brief).

Als het nieuwe jaar aanbreekt,
dan hoopt men dat het seizoen snel komt waarvan velen heil verwachten en dat berg en dal in bloei zet.
Toch blijft de blijdschap nog achterwege.
Zo is het ook met hem gesteld die zich volledig geeft, vertrouwend op de mooie beloftes van Hoge Minne, voordat hij de voorsprong van de Minne heeft ingelopen.

Vertaling van couplet 1 lied 40

Je schoolkennis oppoetsen of gewoon nieuwsgierig naar Hadewijck? Neem dan een kijkje bij: https://hadewijch.net/leven/

Minachting voor Nederlandse taal

“… Uiteindelijk gaat het hierom: grijp een docent uit de bekrompen bushlands van Australië (ik mag het zeggen, ik kom er zelf vandaan), en zet hem voor een collegezaal in Nederland. Laten we hem John noemen. John heeft geen ervaring met het proberen te verstaan van een vreemde taal die wordt gesproken op de manier waarop hij Engels spreekt: vlotjes, met een sterk regionaal accent. Zijn culturele referenties zijn uitsluitend Angelsaksisch: woordspelingen die verwijzen naar prins Andrew of ‘ScoMo’ (precies, die kent u dus niet). John verbiedt zijn studenten om andere talen dan Engels te gebruiken in de klas. Hij beschouwt Nederlandse studenten als dom omdat ze verkeerde voorzetsels gebruiken, Chinezen als watjes omdat ze hem eerbiedig behandelen, en Saoediërs als zombies omdat ze de voorkeur geven aan uit het hoofd leren (zoals ik al zei, John is een sukkel)… “

Lees: Het is (niet alleen) de taal, stupid