… kan je er zelfs met een anorexiabuik niet meer onderdoor
“Verniticht, maschine,… Ik moet het goedkeuren”: voor een tien voor taal moeten leerlingen niet kunnen spellen
Leerlingen die “verniticht” in plaats van “vernietigd” schrijven op een toets Nederlands: dat is een dikke rode streep erdoor en een punt minder, zou je denken. Maar volgens leerkracht Nederlands Tomas Demesmaeker moet hij zo’n miskleun wel degelijk goedkeuren wanneer de toets niet over spelling gaat. Daarmee legt hij een wrevel bloot die bij veel meer taalleraren leeft.
“Even kleine frustratietweet: ‘verniticht’, ‘elektrisiteut’, ‘maschine’,… Ik ‘moet’ het allemaal goedkeuren want de antwoorden zijn inhoudelijk correct en ik toets luistervaardigheid, geen spelling …
Wat de taalbeheersing, resp. het taalgebruik betreft zouden we er vandaag wel een voorbeeld aan kunnen nemen. Zonder geleende woorden uit de Amerikaans/Engelse woordenarmoede-bank. Zonder “speech”, zonder “pact”, zonder “alliance”, zonder “agreement”, zonder “inclusion”, zonder “taskforce”, zonder “tools”, zonder “core business”, zonder “topics”, zonder “asap”, zonder “cooperation”…
Schoonheidsfoutje? . De Backer noemt de 15 jaar Verenigde Nederlanden een “fait divers”…
Wie herinnert zich nog de taalactie op school:“Ik spreek ABN”?
De bedoeling was om het gebruik van “Algemeen Beschaafd Nederlands” te veralgemenen op school, in openbare gebouwen, op kantoor,… De actie was helemaal niet gekant tegen dialecten in Vlaanderen (ze zijn de voedingsbodem van onze levende taal). Maar in onze voortdurende strijd tegen de verfransing in Vlaanderen had het promoten van het algemeen gebruik van een keurig Nederlands in woord en schrift tot doel een cultuurtaal te ontwikkelen als waardig tegengewicht tegen die reusachtige Franse cultuurtaal.
In de scholen waren op dat gebied vooral de A.B.N.-kernen actief. Ze werden opgericht door een groep Leuvense studenten en waren verspreid over heel het Vlaamse land. Per school werd de A.B.N.-kern geleid door een hoofdpromotor en verder in elke klas een klaspromotor. Dat waren allemaal leerlingen. Een leraar-moderator stond deze leerlingen bij met raad en daad. (SJB, Westmalle)
Met onze verontschuldigingen voor de kwetsende vraag. Het is niet onze vraag. Het is echter altijd interessant eens te kijken hoe men als buitenlander kijkt naar dit land waarvan mijn I.K. mij als “Belg” registreert. Bv. vanuit Canada, waar het Franstalige Quebec zich naar verluidt verzoend heeft met een doekje voor het bloeden, een resolutie die bevestigt dat Quebec een aparte natie is binnen Canada.
U zal ons vergeven (?) dat we niet alles kunnen vertalen. Waarschijnlijk is de kennis van de taal van Molière bij de meesten van u voldoende om de publicatie grotendeels te kunnen verstaan. Zo niet: bestaat er tenslotte ook een vertaalmodus op het internet.
Bij de inleiding vernemen we:
Mise au point
Ce texte sur la Communauté flamande de Belgique se veut le reflet des positions flamandes en matière de langue. Il a été rédigé par l’auteur du site (Jacques Leclerc) avec la collaboration exceptionnelle du professeur Stefaan Vermeire de l’Universiteit van Leuven. Évidemment, les faits perçus par les Flamands sur cette délicate question qu’est la langue en Belgique peuvent être interprétés différemment de la part des francophones (et vice-versa). Il est même probable que certains faits présentés dans cette page soient considérés comme des faussetés ou des contre-vérités, tant les positions linguistiques sont polarisées en Belgique, sinon inconciliables. C’est pourquoi l’auteur a aussi proposé certaines positions des francophones sur les problèmes perçus par les Flamands. Quoi qu’il en soit, il est extrêmement difficile d’évaluer avec précision la situation linguistique en Belgique, et l’auteur de ces lignes est bien conscient que la perception flamande, surtout au sujet des problèmes bruxellois (et périphériques), peut être mal reçue par les francophones belges. Cependant, il apparaît nécessaire de présenter cette perception afin de faire comprendre aux autres internautes le cas belge qui, à bien des égards, offre une situation unique au monde. Pour le point de vue francophone, il vaut mieux lire le chapitre intitulé «La Communauté française de Belgique».
En même temps, l’aspect critique de cette politique linguistique présenté ici sur la Belgique flamande résulte d’une perception «extérieure» à ce pays, dans la mesure où elle est vue à travers la lunette nord-américaine, en l’occurrence canadienne et québécoise, ce qui ne signifie pas que la perception soit nulle et non avenue. Il ne faut pas oublier que le Canada et le Québec ont aussi une longue expérience du bilinguisme qu’ils ont hérité de la Conquête britannique de 1760, bien avant la création de la Belgique (1830).
Taalverdeling: Ned. vs. “Vlaams” – Fries werd gewoon genegeerd
We halen er deze beschrijving uit van een “franskiljon” en voegen er de onderstaande definitie uit het scheldwoordenboek aan toe, die de stellingname uit Canada bevestigt:
2.2 Le franskiljon (fransquillon)
Les Flamands ont inventé un autre mot, franskiljon(en orthographe française: fransquillon) pour désigner négativement un Flamand francisé (comprendre «assimilé») ou francophile. Il y a lieu ici d’examiner de plus près cette réalité flamande caractéristique. Les «fransquillons» — en langage «poli», on dit les «francophones de Flandre» — constituent une minorité non reconnue et qui ne demandent plus à l’être, mais qui est très significative dans une certaine élite de la population en Flandre. Ses caractéristiques sont les suivantes:
– une présence essentiellement urbaine (Anvers, Gand, Bruges, Louvain, voire même de plus petites villes comme Saint-Trond, Tongres, Courtrai, etc.); – une catégorie issue de l’ancienne bourgeoisie francophone jusqu’au lendemain de la Seconde Guerre mondiale et généralement assez aisée; – une classe aujourd’hui parfaitement bilingue: quand une personne parle parfaitement le néerlandais sans aucun accent et tout aussi parfaitement le français sans aucun accent, on est quasi certain d’avoir affaire à un «fransquillon», car c’est devenu leur caractéristique la plus marquante; – une discrétion caractéristique en matière linguistique avec des positions rarement extrémistes ou revanchardes, mais ce sont des «Belgicains» garantis; – une classe politiquement de moins en moins engagée, se sachant rejetée d’avance par les partis flamands qui les jugent suspects; – une minorité en voie d’assimilation superficielle, car, en privé, elle parle couramment le français, mais se cache à ce sujet en Flandre; – une classe qui fréquente néanmoins un certain nombre d’associations discrètes où les francophones de Flandre se retrouvent entre eux; – une groupe professionnellement toujours privilégié par les entreprises qui recherchent des cadres ou des porte-paroles parfaitement bilingues dont on ne puisse pas deviner l’origine flamande ou francophone, et qui apprécient surtout leur expression sans accent.
Héritière d’une culture francophone mise à l’index en Flandre, cette population a perdu sa presse particulière (journaux La Flandre libérale, La Métropole, etc.), ses activités culturelles extérieures (théâtre en français, conférences, etc.), mais elle reste très cultivée en général (se rend en fait à Bruxelles pour ses besoins culturels). Il est très malaisé d’en évaluer l’importance numérique, tellement elle s’est fondue, voire assimilée superficiellement au reste de la population, mais on l’évalue généralement à une bonne centaine de milliers d’individus.
Ned. : Wat is een franskiljon? Blijkbaar een naam die wij, Vlamingen, gegeven hebben aan verfranste landgenoten, een naam met een pejoratieve achtergrond, een scheldnaam van een niet erkende minderheid, die zelfs niet om erkenning vraagt, maar die wel van grote betekenis is bij een bepaalde elite van de bevolking in Vlaanderen. Met onderstaande kenmerken:
een stedelijke aanwezigheid (Antwerpen, Gent, Brugge, Leuven, en zelfs kleinere steden zoals Sint Truiden, Tongeren, Kortrijk… “
een categorie voortkomend uit de oude Franstalige bourgeoisie tot na WOII en in het algemeen goed gesitueerd
een klasse die de dag van vandaag perfect tweetalig is: indien een persoon Nederlands spreekt zonder accent en daarbij ook het Frans beheerst zonder accent, heeft men met grote zekerheid te maken met een “franskiljon” – dit is immers hun meest opvallende kenmerk
een karakteristieke discretie wat betreft het taaldebat met stellingnames die zelden extreem of wraakzuchtig zijn – het zijn inderdaad gegarandeerde belgicisten
een steeds minder politiek-betrokken klasse; ze voelt zich immers bij voorbaat afgewezen door de Vlaamse partijen die hen als verdacht beschouwen
een minderheid met een oppervlakkige assimilatie, want privé spreken ze meestal Frans, ze houden dit echter verborgen in Vlaanderen
een klasse, die desondanks op discrete wijze onder elkaar afspreekt
een groep die nog altijd beroepsmatig bevoorrecht wordt door bedrijven die kaderleden of woordvoerders zoeken die perfect tweetalig zijn en waarvan men de oorsprong, behorende tot welke taalgroep, niet kan achterhalen.
De laatste paragraaf heeft het over de onverdraagzaamheid der Vlamingen die hun Franse gazetten afgepakt hebben, (over de Franse missen wordt gezwegen), hun culturele buitendeurse activiteiten en die hen verplicht naar Brussel voor een enigszins beschaafd cultureel aanbod. Het zou gaan om enkele duizenden cultureel-zonder verdoving-gecastreerde Franstalige Vlamingen, kortom “franskiljons”. Naar verluidt staan ze op een zwarte lijst in Vlaanderen.
En neen, ze moeten niet met een kenteken als dusdanig op hun revers rondlopen.
BRUSSEL: HET EERSTE EN ERGSTE SLACHTOFFER VAN BELGIE
Sommigen zullen het niet graag horen maar de waarheid heeft haar rechten: Brussel is nooit een Vlaamse stad geweest. Net als Leuven, Antwerpen, ’s Hertogenbosch, Lier, Turnhout, Breda, Tienen, Zoutleeuw … is Brussel immers een Brabantse stad. Dit is allerminst kleinzielige haarklieverij. Want het historische feit dat Brussel deel uitmaakt van Brabant en niet van Vlaanderen heeft verstrekkende gevolgen gehad.
Brabant – net als Holland, Loon (Limburg), Gelderland en de andere vorstendommen van de Nederlanden (dus ook Namen, Henegouwen, Luxemburg) behoren immers tot het middeleeuwse Duitse Rijk. Vlaanderen (d.w.z. Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen, Zeeuws-Vlaanderen en Frans-Vlaanderen) bekleedt dus een uitzonderingspositie in de Nederlanden.
Vlaanderen behoort immers als enige tot Frankrijk en niet tot het Duitse Rijk. Er is echter één uitzondering: Rijks-Vlaanderen (het Land van Aalst). Enkel dit gebied ressorteert, net zoals alle andere vorstendommen van de Nederlanden, onder het middeleeuwse Duitse Rijk. De rest van Vlaanderen hangt dus af van … Frankrijk. Met alle gevolgen van dien.
Het volstaat de oorkonden van steden als Gent, Brugge en Ieper door te nemen om onmiddellijk vast te stellen hoe vaak hier tijdens de middeleeuwen het Frans gebruikt wordt. Uiteraard was in het Nederlandstalige deel van Vlaanderen het “Vlaams” de voertaal van de brede lagen van de bevolking. Toch bezat zelfs hier lange tijd een bovenlaag van Fransgezinde “Leliaerts” veel invloed.
In Brabant daarentegen is het begoede en machtige patriciaat Nederlandstalig. Ook de overheid gebruikt de taal van de bevolking : het Nederlands of “Dietsch”, “Duutsch” of “(Neder-) Duytsch” zoals men het Nederlands toen noemde. Enkel in het uiterste Zuiden van Brabant (dat in het Franse taalgebied ligt) is dat niet het geval. In Nijvel en “le Roman Pays de Brabant” wordt – volkomen logisch – het Frans gehanteerd.
De Belgicistische historicus Godefroid Kurth (1847-1916), de leermeester van Henri Pirenne, stelde dan ook vast: “Le Brabant était la seule de nos provinces où l’on restât fidèle, avec une obstination patriotique à la langue maternelle qui était le flamand (lees “thiois”) lorsque elles (d.w.z. Brussel, Leuven, Antwerpen , Den Bosch enz. ) renoncèrent à la langue savante qui était le latin, c’est en flamand (lees “thiois”) qu’elles délibérèrent sur les intérêts publics. ll y a dans ce simple fait un indice des plus significatifs : le Brabant échappait au rayonnement de la culture française, il vivait de sa vie propre, il formait un royaume en miniature”.
ONDER VREEMDE VORSTEN
Na het uitsterven van de autochtone Brabantse dynastie komt Brussel, net als de rest van Brabant, onder het gezag van de hertogen van Bourgondië. Dit Franse geslacht had reeds eind 14de eeuw de macht veroverd in Vlaanderen. Onder Bourgondisch bewind (1406-1482) vestigen een beperkt aantal edelen en hovelingen zich te Brussel. De centrale administratie van de Bourgondiërs – die overigens ook over Holland, Zeeland en Friesland regeren – verloopt in het Frans.
Dit leidt tot een zekere ‘taalgevoeligheid’. De Franse kroniek-schrijver Jean Molinet verklaart in 1488 dat de Brusselaars Walen en Fransen haatten omwille van hun taal… Vanaf 1482 nemen de Habsburgers de macht over in de Nederlanden. Zowel de Spaanse (1482-1713) als de Oostenrijkse Habsburgers (1713- 1794) behouden het Frans als de taal bij uitstek voor de centrale instellingen. Die zijn sinds 1531 grotendeels in Brussel gevestigd.
Toch krijgen slechts weinig Brusselaars rechtstreeks te maken met de vorstelijke hofhouding, met de Raad van State, de Geheime Raad of de Raad van Financiën. Wanneer een inwoner van Brussel al eens contact heeft met de overheid dan is dat vrijwel altijd het stedelijke college van wethouders, schepenen en gezworenen. Welnu: zowel in het stadsbestuur als in de andere plaatselijke instellingen (ambachten, rederijkerskamers, kerken, kloosters, gasthuizen en godshuizen) blijft het Nederlands de voertaal tot aan de Franse bezetting (1792-1815). Rond 1740 roept de Franse filosoof Voltaire dan ook verontwaardigd uit: ‘Le diable, qui dispose de ma vie, m’envoie à Bruxelles et songez, s’il vous plaît, qu’à Bruxelles il n’y a que des Flamands.’
Men stelt ook hier vast dat Franstaligen steevast de naam “Flamand” hanteren … en niet de correcte term “Néerlandais”. Zij insinueren dat het om een dialect zou gaan en geen cultuurtaal. Tijdens de zeventiende en achttiende eeuw geniet het Frans overal in Europa hoog aanzien. Ook in de Zuidelijke Nederlanden pogen een aantal welstellende burgers de Franse levensstijl na te bootsen. De Oostenrijkse keizer Jozef II verklaart dan ook: ‘Les habitants de Bruxelles et des Pays-Bas (dus niet alleen in Brussel) sont des imitateurs de leurs voisins. Le fond est hollandais (sic) et le vernis français.’ Terloops: met Pays-Bas bedoelt Jozef II uiteraard de Oostenrijkse Nederlanden en niet de sinds 1581 onafhankelijke Noordelijke Nederlanden: de zogenaamde “Provinces Unies”.
In de poco Britse pers worden exoten uit de beruchte Zandbaklanden “Asians” (Aziaten) genoemd. Kwestie van zich in te dekken tegen mogelijke racismeklachten. Azië is groot; je kan er alle kanten mee uit.
De kwaliteitskrant De Standaard, die al lang niet meer standaard in de Vlaamse gezinnen gelezen wordt – toonde zich dapper met de titel: ‘Invasie van Aziatische hoornaar niet te stoppen’... en ‘Vlaanderen zal op een bepaald moment vol zitten’, waarmee we weer bij de conclusie van Dries Van Langenhoven beland zijn.
… Exoten zijn soorten die niet in een bepaald land of bepaalde regio thuishoren, maar zich daar door toedoen van de mens hebben kunnen vestigen. Sommige exoten worden invasief: zijn breiden zich massaal uit én hebben een negatief effect op autochtone soorten of veroorzaken overlast… (…)
Ach, we weten wel dat het hier om een bovenmaatse moordwesp gaat. We vroegen ons echter af of de Britse media nu hun poco benaming van Allahs zendeliingen zullen aanpassen. Tenslotte is de vertaling van de Latijnse benaming van b.g. moordinsect “vespa velutina” heel iets anders dan deze die wij eraan gegeven hebben. Lieflijk zelfs: “Fluweelachtig behaarde wesp”. Of m. b.t. de Britse “Asians”: “met fluwelen handschoenen aanpakken”. Suggesties welkom.
Dankzij Herman Vanrompuy is de haiku weer in geworden. In mijn goede oude tijd was dat de limerick. Een vijfregelig vers: twee lange, twee korte, en dan nog een lange regel: de pointe. Deze dateert nog van vóór de Perestrojka en de Glasnost, de tijd van de koude oorlog, de tijd dat we nog schrik hadden van de Russen, want dat waren allemaal Bolsjevisten en ongelovigen. Niet iedereen dacht er zo over, want:
“Er was eens een dame in Rome, die kocht zeven kilo condomen. Toen sprong ze koket op de rand van haar bed, en zei: “laat de Russen maar komen!“
Louis Verbeeck in Dagboek 2, 14 mei 2011
Toen humor op de nullenzender nog zonder Amerikaanse schutwoorden bestond:
Aan een oud specerijenrek in onze keuken hangt al zo lang we ons kunnen herinneren een nog oudere speculaasplank, ooit verworven in een stadje aan het IJsselmeer. Een speculaasplank… Nou én? Nooit ofte nimmer hebben we overwogen het een speculoosplank te noemen, laat staan wat Lotus in petto heeft.
Zeg maar dag tegen “speculoos” van Lotus. Dat bedrijf wil “internationaal” gaan met een passende hertaling van het bekende koekje. We vernemen:
Vandaag staat enkel nog in België, Nederland en Frankrijk Lotus Speculoos op de verpakking. Elders gebeurt dat onder de naam Biscoff: een samentrekking van de woorden biscuit en coffee.
Topman Boone wil die naam nu overal gebruiken om van zijn speculoos een ‘global brand’ te maken. Dat betekent dat de naam ‘speculoos’ in ons land en in onze buurlanden verdwijnt.
Eerst dachten we nog dat Lotus eindelijk het licht gezien had door naam te willen wijzigen – speculoos is immers niet de juiste benaming – tot we de rest van het verhaal lazen. “Rebranding“, noemt men dit, oftewel mondialiseren. “Biscoff” zou beter in de mond liggen bij anderstaligen. Zeg dus in de toekomst: een biscoffplank, een biscoffvent, een biscoffpop, een biscoffpudding, een biscofftiramisu… En Sinterklaas die strooit over heel de wereld – begeleid door een zwartloze Piet – biscoffbrokken…
Waarmee we tot onze taal – het Nederlands – komen en de naam “speculoos“. Dié is sowieso fout: de juiste naam is “speculaas“. Waar die “oo” vandaag komt, leest u iets verder in dit artikel.
Wikipedia legt de oorsprong als volgt uit:
“Volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal is speculaas een jongere vorm van speculatie (of ook: speculaat), een vorm die thans alleen nog gewestelijk voorkomt. Er zijn meerdere verklaringen voor het woord speculaas:
Het Latijnse woord speculator (‘hij die alles ziet’) als equivalent van het oudgriekse epískopos ( = bisschop); wat tevens de bijnaam is van Sint-Nicolaas hoewel dit erg ver gezocht is. De verbinding van de de heilige Nicolaas met het sinterklaasfeest beperkt zich alleen maar tot het geven van geschenken conform de legende om de heilige. Alle andere gebruiken incluis zwartepiet, de witte schimmel, de rode kleding etc zijn van heidense oorsprong zoals ook de speculaaspop.
De speculaaspop was een middel om aan te zeggen dat men een vrouw als potentiele bruid zag. Dat is de oorspronkelijke betekenis die ook in het duitse “lebkuchen” liefdeskoek of levenskoek tot uitdrukking komt en die vaak in een hartvorm inde advent gegeven werd ; De figuren op de speculaaspop zoals de levensboom , het paartje en de man die een boom plant zijn duidelijke verwijzingen naar dit gebruik.
Het Latijnse woord speculum (spiegel), omdat een speculaaspop het spiegelbeeld is van de afbeelding op de koekplank (= ‘prent’) waarmee het gevormd wordt (dit is de meest aangenomen verklaring); In ouder Nederlands betekende speculatie “overdenking” of “vermoeden”. De koek werd daarom (mogelijk schertsend) speculatie genoemd omdat het oorspronkelijk een gebak voor fijnproevers was. Speculatie in de betekenis “veronderstellen” of “bedenken” kan impliceren dat het gebak een soort “fantasiegoed” zou zijn.[2] Er zou ook een verband kunnen zijn met specerij, een verwijzing naar de kruiden die speculaas typeren.”
We leren bij dezelfde bron ook dat in feite Brussel weer eens verantwoordelijk is voor een verbastering van het Nederlands: “De 19e-eeuwse Vlaamse naam voor speculaas, speculaus, verwerd in de 20e eeuw in Brussel tot het belgicisme ‘speculoos'”
De speculatie ligt voor de hand: b.g. uitleg komt overeen met de uitspraak van “au” door Franstaligen, nl. “oo”. Eerst verbasteren ze de “aa” naar “au” en dan spreken ze de “au” op zijn Frans uit: “oo“. Vandaar “speculoos“. Een belgicisme… een anachronisme…
Onze redactie blijft halsstarrig bij “speculaas“. Niets verplicht u de gemondialiseerde versie van Lotus te kopen.
… De boze droom van de volksopvoeders van de NPO schrompelt elke dag verder in elkaar…
Martin Bosma (PVV) over de Nederlandse staatszender en de achteruitgang van de kijkcijfers. De Tweede Kamer debatteert deze maandag over de toekomst van de NPO.
“…De werkelijkheid is de trekschuit, die de staatsomroep is, is een ouderenvoorziening geworden. Daarmee wordt het met de dag onlogischer dat het beheer van de staatsomroep bij het ministerie van onderwijs zit . Het zou goed zijn als de NPO na de formatie gaat vallen onder het directoraat ouderenzorg van het ministerie van volksgezondheid. Verzorgingstehuizen, bejaardentehuizen, de NPO, spataderzorg, rollators, Nieuwsuur, gehoorapparaten… allemaal in één hand zodat synergie kan optreden….”
Een taalvaardigheid om jaloers op te zijn. We zien het hier nog niet gebeuren in een commissie van het Vlaams Parlement… Waarbij we voor de zoveelste keer betreuren dat Vlaanderen en Nederland geen geheel vormen. Kijken en genieten!
https://youtu.be/aCHQ3ieDCrM
Bij 3’30” wordt hij onderbroken door de voorzitster: hij mag geen namen noemen want deze kunnen zich niet verdedigen omdat ze daar in de commissie niet aanwezig zijn. Waarop hij antwoordt “dat hij dan zijn werk niet kan doen, vermits de PVDA en D66 daar gruwelijk overtegenwoordigd zijn”… en… “we spreken zo vaak over mensen die niet aanwezig zijn. Trump komt alle twee vergaderingen over de tong”…
Huidige verspreidingsgebied van de typologisch Nederlandse (in roodachtige tinten) en de Nederduitse dialecten (geel- en bruinachtig) https://nl.wikipedia.org/wiki/Nederduits
Taal is geschiedenis. Taal is aardrijkskunde. Taal is sociologie. Taal is cultuur. Taal is muziek. Taal is psychologie. Taal is wetenschap. Taal is rijkdom. Taal is alles. En méér.
Niet iedereen is zich ervan bewust dat taal méér is dan zich verstaanbaar te kunnen uitdrukken. Vooral in het onderwijs schijnt men terug te willen gaan naar een gecultiveerde vorm van Amerikaans-geïnspireerde oerwoudkreten… Pas toen onze kleinzoon in het 5de leerjaar Frans op zijn bord kreeg, realiseerde hij zich dat taal opgebouwd wordt volgens bepaalde regels… die je eerst in je eigen moedertaal onder de knie moet krijgen eer je een vreemde taal kàn leren, beredeneren.
Iemand die ons Nederlands wil uitdiepen, bestuderen en verklaren is Machteld de Vos. Zij wil in het raam van haar promotiewerk de ontwikkeling van het Standaardnederlands bestuderen. Een citaat:
“Van Heule zegt in zijn De Nederduytsche Grammatica ofte Spraec-konst het volgende. Onder het subkopje ‘Van de Buyginge’, vallend onder ‘Van de Voornaemen’, vinden we twee rijtjes van de verbuiging van het persoonlijke voornaamwoord in de derde persoon: het mannelijke en het vrouwelijke. Het mannelijke is als volgt (p. 38):”
“Eenige Geleerden willen hier in de plaetse van Haerer stellen Hunner, om den Baerer des Mannelicken geslachts, van den Baerer des Vrouwelicken geslachts, te onderscheyden.” (p. 38-39)
Waarom ons dit – voor menigeen – onbelangrijk artikel opviel? Omdat we verleden week, tijdens de verplichte rug-rustdagen, onze kleinzoon geholpen hebben bij een volgende les Frans, die hij moest voorbereiden. Daarbij kwamen dan de geslachten van zelfstandige naamwoorden aan bod, met daaraan verbonden de bepaalde en onbepaalde lidwoorden. Iets waarvan hij nog nooit gehoord had…