Dat we niet meer mogen zeggen wat we denken, dat we moeten overschakelen op een inclusieftaalgebruik, dat wisten we al, maar dat interpunctie leidt tot ergernis bij onze nazaten, dàt is nieuw. Voor ons alleszins.
Taalkundigen waarschuwen dat het gebruik van een punt de zgn. Gen Z kan ergeren. Het gebruik van een punt in teksten en berichten kan jonge mensen beledigen of ergeren – dat is de waarschuwing van taalkundigen. Tieners en jonge twintigers – m.a.w. Generatie Z – die opgroeiden met het gebruik van korte berichten als communicatiemiddel kunnen het gebruik van het punt zien als een symbool van grof-passieve agressiviteit. Taalkundige Dr. Lauren Fonteyn twitterde: “Indien U het bijkomende beëindigingsteken gebruikt, zullen zij hierin iets lezen dat neigt naar een dalende intonatie of een negatieve toon.” (Krantenartikel, gepubliceerd bij facebook)
Na een google-navraag vernemen we dat de zgn. Gen Z zich geïntimideerd voelt door het gebruik van een punt.
Oh ja het is waar, ik voel mij vandaag Anders dan anders, begrijp me goed Mijn huis stond overal op de wereld Er is geen plek waar ik zo van hou
Ik stal harten, deed andere pijn Maakte vrienden en verloor er een paar De laatste dagen ben ik bang Dat ik zo naar jou verlang
Ik zal je zeggen dat ik trots ben En mijn gedachten liggen dicht bij jou Friesland jij roept mij, ja ik wil naar huis En zou ik ooit een vreemde worden En jouw grond voelt niet meer alsof hij van mij is. Friesland o Friesland ik hunker naar jou
O Friese grond, jij geeft mij brood De groene weide de geur van hooi De luchten wild, je meren wijd Dat is mijn beeld van die tijd Ik vertel verhalen, ik zing van jouw land Het is waar ooit mijn leven begon Het verwondert mij hoe het kan Dat ik mezelf vandaag niet ben
IIk zal je zeggen dat ik trots ben En mijn gedachten liggen dicht bij jou Friesland jij roept mij, ja ik wil naar huis En zou ik ooit een vreemde worden En jouw grond voelt niet meer alsof hij van mij is. Friesland o Friesland ik hunker naar jou
Laat me je vertellen dat ik van je hou En dat ik heel de tijd aan je denk Friesland je roept me Nu ga ik naar huis
En mag ik ooit een vreemde worden Dan weet je dat het me meer dan verdrietig maakt Want Friesland is nu alles wat ik ooit heb gehad.
“De vervrouwelijking van beroepstitels en functies betekent een belangrijke vooruitgang,” zo staat er, “maar de schrijfwijze aanpassen om die meer inclusief te maken, zonder rekening te houden met grammaticale of spellingsregels, bemoeilijkt de toegang tot informatie voor de kwetsbaarste burgers, meer bepaald in hun contacten met de administratie. Het bemoeilijkt ook het leren van de Franse taal.” Daarom zullen de Waalse regering en die van de Franse Gemeenschap in alle teksten “een taal gebruiken die begrijpelijk is voor iedereen en die de regels respecteert”.
Een beetje reclame voor een boek dat de geschiedenis van Frans-Vlaanderen beschrijft:
Tijdens de bekerwedstrijd voetbal tussen de Franse kampioen Parijs Saint Germain en het kleine Frans-Vlaamse stadje Kassel kleurden 35.000 supporters, getooid met evenveel Vlaamse leeuwen, het stadium volledig geel-zwart. We bevinden ons hier in het noorden van Frankrijk. En toch noemen de inwoners zich Vlamingen. Hoe Vlaams zijn die Frans-Vlamingen? Spreken ze nog de streektaal? Wat kunnen we leren uit de geschiedenis van deze streek? Hoe is de schreve – de staatsgrens – ontstaan? En wat is er gebeurd nadat de regio door Frankrijk werd geannexeerd?
Wido Bourel schetst het verhaal van Frans-Vlaanderen door de eeuwen heen. Van de plaats en belang van de regio als rijk deel van het graafschap Vlaanderen, het hertogdom Bourgondië en de Nederlanden, tot het cultureel en economisch verval na de Franse aanhechting.
De auteur heeft het zelf beleefd: de onmogelijkheid om de eigen taal te kunnen leren, de censuur op de eigen cultuur en geschiedenis en de strijd voor het behoud van de Vlaamse/Nederlandse identiteit van de streek. Uit het verhaal van Frans-Vlaanderen, maar ook vanuit zijn eigen beleving, schetst hij enkele interessante uitdagingen voor de toekomst.
Titel Frans en toch Vlaams Taal Nederlands ISBN 9789464750362 Formaat 15 x 23 cm Verschijningsdatum 20 november 2023 Derde druk: januari 2024 Aantal pagina’s 270 p. Prijs € 29.50 te vinden in elke boekhandel Voor een door de auteur gesigneerd exemplaar, hier bestellen: https://www.widopedia.eu/
Ter kennismaking met de auteur onderstaande video, die een ander boek van Wido Bourels voorstelt: “Flandre : des questions qui dérangent”
Kwaliteitskrant De Standaard “probeert” – naar eigen zeggen – “taal te gebruiken zonder uit te sluiten of te stigmatiseren”.
O.a.: Omschrijf ‘de ander’ zoals je zelf omschreven wil worden.
Ik wil niet als “wit” omschreven worden, maar wel als “blank“. Mag ik dan ook – zoals vanouds – een donker-gepigmenteerde medemens een “neger” noemen? Blanke Isabelle A had zelfs een succesnummer met een resem verboden woorden.
Alle gekheid op een stokje: sinds men zichzelf eender welk geslacht kan toeëigenen, is het niet meer dan logisch dat men ook van ras kan veranderen omdat men diep van binnen een ander kleurtje opeist. Zoals bv. deze jonge man, die aan chronische kleurenblindheid lijdt:
Zijn ze niet prachtig deze Jiddische spreekwoorden?
Zolang een dwaas zijn mond houdt, kan hij doorgaan voor een wijze.
Pis nooit in een waterput. Op een dag moet je er misschien uit drinken.
Maak je geen zorgen over morgen. Je weet niet eens wat vandaag gaat brengen.
Je kunt niet kauwen met de tanden van iemand anders.
Als geld kon praten zou het meestal “vaarwel” zeggen.
De herbergier houdt van de dronkaard, maar niet als schoonzoon.
Als een dief je een kus geeft, tel je tanden.
Als je wil weten hoe God over geld denkt, kijk dan aan wie Hij het gegeven heeft.
Een bultenaar is blij als hij een bult ziet die groter is dan de zijne.
Een geit heeft ook een baard, dat maakt hem nog geen rabbijn.
Als je twee keer zo slim was, zou je nog steeds een dwaas zijn.
Wens nooit een voorspoedig jaar toe aan je dokter.
Als iemand zegt dat je een ezel bent, luister niet. Als twee het zeggen, denk er over na. Als drie het zeggen, informeer je naar de prijs van de haver.
Moge al je tanden uitvallen behalve één zodat je nog altijd tandpijn kunt krijgen.
Om een kip te eten moet je met twee zijn: jij en de kip.
U zal er wellicht niets van hebben gemerkt maar deze maand is het precies 150 jaar geleden dat een mijlpaal voor de Nederlandse taal werd gefinaliseerd. In oktober 1873 legde de Nederlandse lexicograaf Jan Manhave de laatste hand aan het ‘Nieuw Woordenboek der Nederlandse Taal’. Dit woordenboek, dat snel razend populair werd en mee de standaard zette voor onze taal, was het levenswerk van Johan Hendrik Van Dale maar die had het succes van zijn woordenboek niet meer mogen beleven want hij was anderhalf jaar daarvoor, op 19 mei 1872 om precies te zijn, amper 44 jaar oud ‘…in den Here ontslapen’ zoals dat indertijd zo mooi werd geformuleerd.
Johan Hendrik Van Dale was een merkwaardige man. Als autodidact en onverbeterlijke workaholic publiceerde hij in een tijdspanne van amper twintig jaar niet minder dan 22 boeken en honderden artikels. Hij zag op 15 februari 1828 het levenslicht in het oude Zeeuwse vestingstadje Sluis als zesde zoon in het gezin van de peperkoekenbakker Abraham Van Dale en winkelierster Pieternella Johanna du Bois. Omstreeks de tijd dat Johan Hendrik werd geboren maakte vader Abraham een opvallende carrièreswitch door landmeter en later hulponderwijzer te worden. Uiteindelijk belandde hij in het leger. Hij bezweek op een oorlogsbodem voor de zuidkust van Java toen Johan Hendrik elf jaar oud was.
Johan Hendrik Van Dale was een pienter en nieuwgierig kereltje dat bovendien, volgens getuigenissen, over een ‘erg scherp geheugen’ beschikte. Deze eigenschappen legden hem geen windeieren. Hij was net zestien geworden toen hij zijn eerste onderwijsakte behaalde. Meteen daarop werd hij aangesteld als ondermeester in Sluis. In de jaren daarna behaalde hij in een opmerkelijk hoog tempo en blijkbaar ook met het grootste gemak allerlei pedagogische bekwaamheidsaktes: zo verwierf hij de bevoegdheid les te geven in onder meer Frans, wiskunde, Engels, Duits, natuurkunde en landbouwkunde. Op eigen houtje bekwaamde hij zich bovendien in het Latijn en Gotisch schrift, terwijl het oude Middelnederlands in hem ‘eene priester vol van de warmste geestdrift’ vond. Vanaf mei 1854 was Van Dale hoofdonderwijzer aan de openbare school te Sluis, vanaf oktober 1855 tevens stadsarchivaris.
Ondanks zijn drukke professionele leven was Van Dale in 1852 ook nog eens beginnen publiceren. Het eerste werk van zijn hand dat van de persen rolde was ‘Honderd opstellen ter verbetering’, een handboek voor de hoogste klas van de volkshogeschool. Naast boeken en talloze artikels over zinsontleding en spraakkunst publiceerde hij vooral en met veel liefde over historische en oudheidkundige onderwerpen en vooral dan over zijn geboortestreek Zeeuws-Vlaanderen. Het rijke stadsarchief van Sluis, dat hij als eerste inventariseerde, was een ware goudmijn aan bronnenmateriaal voor hem. Zijn artikelen verschenen in gerenommeerde tijdschriften als ‘De Taalgids’, de ‘Taal- en Letterbode’,’ De Toekomst’ en ‘ De Navorscher’. En natuurlijk ook in ‘ Bijdragen tot de Oudheidkunde en Geschiedenis, inzonderheid van Zeeuwsch-Vlaanderen’, een tijdschrift dat Van Dale samen met zijn vriend, dominee H.Q. Janssen redigeerde en dat verscheen tussen 1856 en 1863.
Door zijn vele taalkundige publicaties kwam Van Dale in contact met enkele van de voornaamste filologen van zijn tijd. Hij correspondeerde en was bevriend met onder andere Matthias de Vries, Lambert Allard te Winkel en met de Rotterdamse taalgeleerde Arie de Jager. Het was deze laatste die er voor zorgde dat Van Dale in 1866 door uitgever A. ter Gunne uit Deventer werd benaderd voor zijn eerste lexicografische opdracht: de bewerking van het ‘Taalkundig handboekje, of alphabetische lijst van alle Nederlandsche woorden, die wegens spelling of taalkundig gebruik aan eenige bedenking onderhevig zijn. ‘ Hij vond het een moeilijke en zelfs frustrerende klus zoals hij zelf notuleerde: ‘Het schrijven van een woordenboek is een ondankbaar, een verdrietig werk. Is er veel, dat men heeft opgenomen of verbeterd, er is nog veel meer, dat men vergeten heeft, dat de aandacht ontsnapt is en alzoo onverbeterd is gebleven.’
Maar dit belette niet dat hij de smaak van het lexicografische werk te pakken had gekregen en daarom ging hij graag in op de vraag van de Arnhemse uitgever D.A. Thieme om het ‘Nieuw Woordenboek der Nederlandsche Taal’ dat was samengesteld door de zwagers I.M. Calisch en N.S. Calisch en dat tussen 1861 en 1864 in afleveringen was verschenen, grondig te herzien en aan te vullen. Toen Van Dale na anderhalf jaar besefte dat hij het woordenboek alleen nooit af zou krijgen, riep hij de hulp in van zijn leerling Jan Manhave. Die had hem al eerder bijgestaan bij de correctie van drukproeven, maar vanaf februari 1869 besteedde de toen 19-jarige Manhave dagelijks een paar uur aan het bewerken van de door Van Dale geschreven kopij. Drie jaar lang werkten ze samen en het woordenboek was – in handschrift – tot en met de letter Y klaar, toen Van Dale door de pokken werd geveld.
In Vlaanderen – waar de positie van het Nederlands al decennia lang bedreigd werd door de dominantie van het Frans – had men met veel belangstelling naar het woordenboek van Van Dale uitgezien. De Vlaamse letterkundigen hadden behoefte aan een goed Nederlands woordenboek. En sinds 1849 hadden ze daar vrijwel jaarlijks op de gemeenschappelijke Taal- en Letterkundige congressen sterk op aangedrongen. Van Dale woonde pal op de grens van de kunstmatige grens die Noord-Nederland scheidde van het Zuiden en was zich als weinigen bewust van het belang van de gezamenlijke taal. Hij publiceerde in het Vlaamse tijdschrift De Toekomst en was lid van niet minder dan zes wetenschappelijke genootschappen in België én van de Maatschappij van Nederlandse Letterkunde ‘De taal is gansch het volk’ te Gent. Hij volgde met sympathie het reilen en zeilen van de ontluikende Vlaamse Beweging en koesterde bovendien een warme belangstelling voor de Vlaamsche dialecten. Het was dan ook geen toeval dat hij zijn woordenboek verrijkte met allerlei Zuid-Nederlandse woorden. Dat bleef in Vlaanderen niet onopgemerkt. ‘De geleerde hoofdonderwijzer van Sluis is inderdaad, als weinige in Noordnederland’, schreef de Vlaamse dichter Frans de Cort – een vriend van Van Dale – begin 1872 in het Leuvense tijdschrift De Toekomst, ‘met ons taaleigen bekend, derhalve uitmuntend voor de taak berekend, een algemeen Nederlandsch lexicon voor den dag te brengen, dat hier evengoed als ginder zou kunnen gebruikt worden.’
De brave man heeft het helaas niet meer mogen meemaken maar ‘Van Dale’ was al kort na zijn overlijden zo’n begrip, zo’n keurmerk geworden dat vanaf de vierde druk zijn achternaam in de titel van het woordenboek verscheen…. De ‘Dikke van Dale’ – verwijzend het volume van het boek en niet van de auteur – was een feit….
Nederlands in het hoger onderwijs – en geen globish
Ad Verbrugge keert zich tegen de haast totalitaire wijze waarop het Engels in ons hoger onderwijs wordt doorgevoerd.
NRC | 20 juni 2015
Laatst was ik op Tilburg University waar ik zitting mocht nemen in een paneldiscussie over de onrust aan de Nederlandse universiteiten. Op de gevel van het gebouw waar ik die middag moest zijn, prijkten de naam Dante Building. Binnen hingen er bordjes met Ground Floor, Lecture Hall etc. Op de Vrije Universiteit te Amsterdam staat bovenaan zulke bordjes ook nog eens ‘you are at’; alsof je zo’n bordje ooit zou kunnen lezen zonder je op die plaats te bevinden.
Deze bordjes zijn dan ook vooral een statement. Men wil ermee laten zien dat alles op deze universiteiten is gericht op de internationale wereld van de wetenschap: je hoeft je hier echt geen zorgen te maken dat je je ook maar enigszins zou moeten verdiepen in de nationale taal of cultuur. Ook de paneldiscussie vond plaats in het Engels. Gezien de achtergrond van de deelnemers was Nederengels het hoogst haalbare – ook voor mijzelf trouwens.
Dit is een illustratie van de stille revolutie die zich momenteel voltrekt op onze universiteiten, ja in ons hoger onderwijs als zodanig. Die zijn namelijk massaal aan het verengelsen. Hoewel dit een grote weerslag heeft op de praktijk van onderzoek en onderwijs – en direct raakt aan de maatschappelijke rol en betekenis van de universiteit – vindt er vrijwel geen discussie over plaats.
Door de sterke technisch-economische horizon van ons hoger onderwijs en de afwezigheid van een duidelijk vormingsideaal is de universiteit uit het oog verloren dat haar maatschappelijke taak mede bestaat uit het bewaren van cultuur en het revitaliseren en doorgeven daarvan. De cultivering van taal en de kunst van het vertalen maakt daar van oudsher een integraal onderdeel van uit.
Daarmee is meteen ook aangegeven dat ik niet tegen het gebruik van Engels ben op onze universiteiten of hoge scholen. Integendeel, daar zijn soms heel goede redenen voor. Waar ik mij tegen keer, is de ondoordachte en soms zelfs totalitaire manier waarop het Engels momenteel wordt doorgevoerd in ons hoger onderwijs, ten koste van de onderwijskwaliteit, ten koste van de taalrijkdom van studenten, ten koste van de betrokkenheid op de samenleving en ten koste van een meer diverse oriëntatie op taal en cultuur, kortom ten koste van algemene en persoonlijke vorming.
Het gaat me dus ook niet zozeer om het gebruik van Engels als zodanig. Bij gebrek aan een vormingsideaal wordt namelijk ook de Engelse taal niet gecultiveerd, waardoor zij al snel verwordt tot globish – een uitgekleed Engels dat bestaat uit zo’n vijftienhonderd woorden met een simpele grammatica. Dit globish is geen cultuurtaal, maar de lingua franca van de globalisering die zich bij uitstek leent voor het internationale handelsverkeer en voor de informatie-uitwisseling in wetenschap en techniek waarin talige rijkdom, eigen stijl, gelaagdheid en nuances geen rol van betekenis spelen.
Om een taal werkelijk goed te leren spreken en schrijven moet je in een taalvaardige en taalrijke omgeving verkeren waarin je goede voorbeelden hebt. Je moet worden gestimuleerd en gecorrigeerd en je moet (spelenderwijs) leren om woorden en uitdrukkingen goed te gebruiken. Dat begint idealiter al thuis bij de ouders, wordt daarna voortgezet op school en dient in het vervolgonderwijs in een hogere vorm te worden gebracht. Er gaapt helaas vaak een kloof tussen ideaal en werkelijkheid.
De taalbeheersing Nederlands laat bij veel aankomende studenten te wensen over, vooral bij allochtonen. De Vrije Universiteit neemt daarom taaltoetsen af. Slagen betekent echter niet dat je in staat bent om heldere en aansprekende uiteenzettingen te geven. Je hebt een minimale basis, maar meer ook niet.
Ben je eenmaal op de universiteit, dan wordt er bij de meeste studies nauwelijks nog serieuze aandacht besteed aan taalbeheersing. Er is weinig oefening in schrijven en bij grote studies als bedrijfskunde bestaan de tentamens hoofdzakelijk uit meerkeuzevragen. Het zorgvuldig lezen en interpreteren van teksten, het onderscheiden van hoofd- en bijzaken, het formuleren van goed lopende zinnen met de juiste woorden, het logisch opbouwen van een alinea en het goed structureren van een betoog – het zijn allemaal elementaire vaardigheden die in veel studies nauwelijks nog aandacht krijgen. Over toon, het gebruik van voorbeelden, metaforen en stijlfiguren, het aansprekend formuleren en andere retorische kwaliteiten zal ik het maar niet hebben.
Wie niet zijn eigen taal beheerst, krijgt een vreemde taal helemaal niet onder de knie. Men mist simpelweg taalgevoel en taalvaardigheid. Het laat zich dan ook raden, wat de verengelsing van het hoger onderwijs in de meeste gevallen betekent voor de uitdrukkingsvaardigheid en het begrip van studenten. Ze bedienen zich van een beperkt woordarsenaal met veel vage en abstracte termen, stopwoorden en vaste uitdrukkingen. Kortom, taalverschraling. Ze zullen des te meer behoefte hebben aan ‘cijfers’, maar het interpreteren en bekritiseren daarvan wordt alleen maar moeilijker. Big Data gaat niet de verlossing brengen. Zoals Kant ons leerde: aanschouwing zonder begrip is blind.
Het is veelzeggend dat recentelijk in Amsterdam door studenten en docenten de Bildung Academie is opgericht waarin dergelijk ‘cultiverend’ onderwijs centraal staat. Studenten zelf hebben daar kennelijk behoefte aan en vinden dat niet meer op de reguliere universiteit.
Minstens zo veelzeggend is het dat een van de drijvende krachten achter dit initiatief de hoogleraar strafrecht Eugène Sutorius is, die vele jaren geleden is begonnen met praktische colleges retorica en daaromheen een enthousiaste groep studenten en oud-studenten heeft verzameld. Retorica als de kunst van de welsprekendheid is een essentieel onderdeel van de klassieke vorming en persoonlijkheidsontwikkeling.
Het veel gehoorde argument voor de genoemde verengelsing van het hoger onderwijs is dat de wetenschap internationaler wordt. De meeste studenten gaan echter helemaal niet werken in de wetenschap, maar komen terecht in het bedrijfsleven, in het onderwijs of bij de overheid. Het is nog maar de vraag in welke mate zij dit Engels in hun werkpraktijk nodig hebben; met goed Nederlands zouden ze vaak meer gebaat zijn. Kennis van Duits kan ook heel handig zijn.
Universitaire bestuurders lijken te vergeten dat in het openbaar bestuur, de rechtspraak, de medische wereld, de media enzovoorts een goede beheersing van het Nederlands van cruciaal belang is. Met het oog op dergelijke beroepspraktijken dient men binnen de academische opleiding juist aandacht te geven aan een goede vorming én de bijbehorende denk- en taalvaardigheid in het Nederlands. Dat men daarnaast ook Engels en bij voorkeur ook nog andere vreemde talen als Duits en Frans dient te kennen, spreekt daarbij voor zich.
De Vereniging van Universiteiten stelt in haar recent verschenen toekomstvisie over het academisch onderwijs dat zij de vorming van studenten tot ‘kritische burgers’ en het contact met de samenleving van groot belang acht. Dat klinkt natuurlijk prachtig, maar het laat zich moeilijk rijmen met de volledige verengelsing van onderwijsprogramma’s. Naast mijn werk aan de universiteit geef ik met enige regelmaat lezingen in het land, zowel in het bedrijfsleven als bij de overheid, en verzorg ik programmaonderdelen bij Comenius, leergangen voor het midden- en hoger management.
Wat mij daarin opvalt is dat er onder bestuurders en beleidsmakers vaak een grote behoefte is aan een Nederlands vocabulaire om persoonlijke of maatschappelijke ontwikkelingen te duiden.
Zowel op individueel als collectief niveau geldt dat de beheersing van de eigen taal cruciaal is om te kunnen benoemen ‘wat er leeft onder de mensen’ en hen te bereiken: dat zal iedere therapeut en goede politicus kunnen beamen. Onze publieke ruimte is Nederlandstalig: het journaal, de praatprogramma’s op radio en televisie, de artikelen in de krant, de politieke debatten in de Kamer enzovoorts. Zodra de talige betrokkenheid op de samenleving verdwijnt in de wetenschap, ontstaat er een gesegregeerde intellectuele elite die letterlijk en figuurlijk niet meer een zelfde taal spreekt als de mensen.
Zo was een van de grote problemen van het wetenschappelijk onderzoek naar ‘onderwijs’ dat veel onderwijskundigen zich daarbij niet of nauwelijks liet voeden door de kennis van leraren zelf in lokale onderwijspraktijken. De onderzoekers leefden in hun eigen bubbel zodat hun aanbevelingen ook niet werden opgevolgd. Inmiddels wordt onderkend dat naast ontdekkend en vernieuwend onderzoek ook de verspreiding (distributie) en aanpassing (adaptatie) van wetenschappelijke kennis in onze samenleving tot de kerntaken van de universiteiten behoort. Dit stemt overeen met een ander fundamenteel inzicht, namelijk dat het proces van globalisering in de kern altijd ook een lokale dimensie kent waarop moet worden ingespeeld. Glocalisering wordt dat wel genoemd. Voor deze verspreiding en aanpassing van wetenschappelijke kennis is samenwerking nodig met partijen buiten de universiteit, te beginnen met de verschillende sectoren van het hele onderwijsgebouw zelf.
Wie de kwaliteit van de geriatrie in Nederland wil verbeteren, moet uitgaan van een integrale benadering. Deze loopt van de academisch ziekenhuizen tot de wijkverpleging en de patiënten zelf. In deze wisselwerking tussen internationale wetenschap en lokale kennispraktijken speelt de cultivering van de een gemeenschappelijke taal een cruciale rol. Zoals Frank Miedema, een van de initiatiefnemers van Science in Transition en decaan van het UMC, eens treffend zei: „Verplegen betekent niet hetzelfde als ‘nursing’ – er gaan namelijk verschillende culturele praktijken en waarden in schuil.”
Zo wordt duidelijk dat ook de universiteit van de 21ste eeuw een plaats dient te zijn waarin de ‘vertaling’ van kennis plaatsvindt, waarin internationale wetenschap en lokale praktijken bij elkaar worden gebracht. Dit is de ware uitvoering van de wetenschapsagenda. Zo kan de universiteit een plaats zijn waarin echte ‘kritische burgers’ worden gevormd: geen ideologische luchtfietsers, maar mensen van vlees en bloed die verstand van zaken hebben.
Een universiteit die werkelijk diversiteit en academisch burgerschap nastreeft kan dus niet onder het mom van globalisering het globish tot haar enige voertaal maken, maar moet juist een ontmoetingsplaats zijn waar verschillende talen, culturen en wetenschapstradities elkaar kunnen verrijken.
Ook met het oog op de integratie van onze allochtone medelander is een dergelijke meertalige vormingsagenda aan onze universiteiten meer dan gewenst. Het komt het begrip tussen verschillende bevolkingsgroepen en levensbeschouwelijke tradities ten goede, omdat die zij een gemeenschappelijk taal moeten cultiveren waarin zij tot het hart kunnen spreken.
Tijdens het integratiedebat werd er steeds op gehamerd dat kennis van het Nederlands onontbeerlijk is om mee te doen in onze samenleving. Wat voor de integratie van Mohammed en Fatima kennelijk van groot belang werd geacht, lijkt nu voor hoger opgeleiden irrelevant te zijn. Ik ken net iets te veel wetenschappers die al jaren in Nederland wonen, maar geen idee hebben wat er om hen heen gebeurt. Ze voelen ook niet de noodzaak om Nederlands te leren, want de universiteit zelf acht Engels wel voldoende.
Maar als we zelfs in een van de belangrijkste instellingen van onze hoogcultuur niet meer trots zijn op onze eigen taal en die respectvol behandelen, welk vormingsideaal bieden we dan nog aan om in te integreren? Dan mag het weinig verbazing wekken dat uiteindelijk ook het gewone volk – en de belastingbetaler – weinig respect meer heeft voor de academische gemeenschap. En dan ligt ook het populistische verwijt voor de hand dat de universitaire elite vooral met zichzelf bezig is – en ondertussen de Nederlandse cultuur verkwanselt.
—
Ad Verbrugge is filosoof aan de VU en voorzitter van Beter Onderwijs Nederland. Samen met Govert Buijs richtte hij Èthos op – centrum voor integrale en normatieve analyse van maatschappelijke transformaties.
Van daaruit start in september [2015] de Nederlandstalige master Filosofie van cultuur en bestuur. Daarnaast is hij lid van het TaalCollectief. Volgende week verschijnt hun manifest voor een ‘taalrenaissance in het hoger onderwijs van de 21ste eeuw’ [1].
[1] Manifest van het TaalCollectief (27 juni 2015)
Een pleidooi voor een taalrenaissance in het hoger onderwijs van de 21ᵉ eeuw – te beginnen met Nederlands
Gelezen en geleend bij Luc Dhondts Nieuwsbrief VL²v nr. 525 (26.09.2023)
Het verhaal van Vlaanderen:
“Nog maar eens een Waalse middelvinger naar de Vlaamse melkkoe: Op de officiële webstek https://www.wallonie.be/fr is het Nederlands afwezig. https://www.vlaanderen.be/ kan je wel in het Frans lezen… Dat de politiek correcten daar geen punt van maken ligt in de lijn van de verwachtingen maar ook voor onze Vlaams-nationalistische verkozenen is dat blijkbaar geen morzel aandacht waard, zelfs niet met woorden! Broekschijters!“
Inderdaad, op de “Site officiel de la Wallonie” vindt u bovenaan een taalknopje waaronder de mogelijkheid van twee andere talen verstopt zit, nl. Duits en Engels. Zelfs een aanbod om via Artificiële Intelligentie alsnog de taal der Vlamingen in te schakelen wordt niet vermeld.