“Er gaan deze dagen stemmen op om een werkgroep in het leven te roepen die de belangen en de promotie van de Nederlandse taal in Frans-Vlaanderen, en breder in de Franse Nederlanden, zou coördineren.
Ik heb uiteraard niets tegen het principe van een coördinerend werkgroep, tenminste als deze groep geen oogkleppen draagt en breed openstaat voor alle maatschappelijke strekkingen die het Nederlands steunen.
Het doel van de werkgroep moet wel helder gedefinieerd worden. Het doel is m.i. de Nederlandse taal officieel te erkennen als regionale taal in de HdF, en dit in plus van de twee bestaande streektalen die reeds beschermd zijn. En niets anders. Ik stel momenteel vast dat doelen, middelen en argumenten een beetje door elkaar worden gehaald. Het Nederlands als ‘taal van de buren’ is een argument en geen doel; het Nederlands als ‘geschreven standaardtaal’ is eveneens een vaststelling en argument. Het is vanzelfsprekend en geen doel.
Er worden momenteel namen van lokale politici genoemd die het project kunnen ondersteunen. Ze zijn welkom. Maar steun moeten we eerst zoeken en vinden in het middenveld, de cultuur, de economie, het onderwijs, enz. Precies om aandacht te eisen van de politiek die het momenteel zo goed als volledig laat afweten.
Ik lees dat verenigingen uit Vlaams België geen lid kunnen worden van dit collectief. Over Nederlandse verenigingen wordt niet gesproken. Wat met verenigingen die actief zijn aan beide kanten van de schreve? Ook als men dit beslist zal de tegenstander ons steeds associëren met irredentisme, enz. In plaats van deze jakobijnse methode toe te passen stel ik daarom voor dat men de deur openlaat voor verenigingen die aantoonbaar aan beide kanten van de schreve actief zijn. Redelijk is wel dat men in dit Collectief streeft naar een meerderheid van verenigingen aan ‘Franse’ kant. Niet minder maar ook niet meer. De tijd om een identiteitskaart te laten zien bij het passeren van de schreve is al lang voorbij.
Dit zijn de punten die eerst moeten worden opgeklaard om vooruit te gaan.”
Wido Bourel
Lees ook:
In 2022 besloot de Franse regering om het ‘Vlamsch’, het aan het Nederlands verwante oorspronkelijke dialect van dit gebied, voortaan de status van erkende regionale taal te geven. Dat betekent dat er onder andere steun kan zijn voor onderwijs in en over die minderheidstaal. Verneem meer bij: https://neerlandistiek.nl/2023/05/vlamsch-of-nederlands-in-frankrijk/
Een “Lumumba” is – naast de ook bij ons bekende “Glühwein” een geliefd drankje op kerstmarkten. Het is een warme chocomelk met rum of amaretto met bovenop een flinke dot slagroom. Blijkt dat ook dit een uiting is van diepliggend racisme. Want… Lumumba werd met een schot (Schuss) geliquideerd… Het genoemd drankje krijgt een “scheut” (Schuss) alcohol. Vandaar.
Dat we niet meer mogen zeggen wat we denken, dat we moeten overschakelen op een inclusieftaalgebruik, dat wisten we al, maar dat interpunctie leidt tot ergernis bij onze nazaten, dàt is nieuw. Voor ons alleszins.
Taalkundigen waarschuwen dat het gebruik van een punt de zgn. Gen Z kan ergeren. Het gebruik van een punt in teksten en berichten kan jonge mensen beledigen of ergeren – dat is de waarschuwing van taalkundigen. Tieners en jonge twintigers – m.a.w. Generatie Z – die opgroeiden met het gebruik van korte berichten als communicatiemiddel kunnen het gebruik van het punt zien als een symbool van grof-passieve agressiviteit. Taalkundige Dr. Lauren Fonteyn twitterde: “Indien U het bijkomende beëindigingsteken gebruikt, zullen zij hierin iets lezen dat neigt naar een dalende intonatie of een negatieve toon.” (Krantenartikel, gepubliceerd bij facebook)
Na een google-navraag vernemen we dat de zgn. Gen Z zich geïntimideerd voelt door het gebruik van een punt.
Oh ja het is waar, ik voel mij vandaag Anders dan anders, begrijp me goed Mijn huis stond overal op de wereld Er is geen plek waar ik zo van hou
Ik stal harten, deed andere pijn Maakte vrienden en verloor er een paar De laatste dagen ben ik bang Dat ik zo naar jou verlang
Ik zal je zeggen dat ik trots ben En mijn gedachten liggen dicht bij jou Friesland jij roept mij, ja ik wil naar huis En zou ik ooit een vreemde worden En jouw grond voelt niet meer alsof hij van mij is. Friesland o Friesland ik hunker naar jou
O Friese grond, jij geeft mij brood De groene weide de geur van hooi De luchten wild, je meren wijd Dat is mijn beeld van die tijd Ik vertel verhalen, ik zing van jouw land Het is waar ooit mijn leven begon Het verwondert mij hoe het kan Dat ik mezelf vandaag niet ben
IIk zal je zeggen dat ik trots ben En mijn gedachten liggen dicht bij jou Friesland jij roept mij, ja ik wil naar huis En zou ik ooit een vreemde worden En jouw grond voelt niet meer alsof hij van mij is. Friesland o Friesland ik hunker naar jou
Laat me je vertellen dat ik van je hou En dat ik heel de tijd aan je denk Friesland je roept me Nu ga ik naar huis
En mag ik ooit een vreemde worden Dan weet je dat het me meer dan verdrietig maakt Want Friesland is nu alles wat ik ooit heb gehad.
“De vervrouwelijking van beroepstitels en functies betekent een belangrijke vooruitgang,” zo staat er, “maar de schrijfwijze aanpassen om die meer inclusief te maken, zonder rekening te houden met grammaticale of spellingsregels, bemoeilijkt de toegang tot informatie voor de kwetsbaarste burgers, meer bepaald in hun contacten met de administratie. Het bemoeilijkt ook het leren van de Franse taal.” Daarom zullen de Waalse regering en die van de Franse Gemeenschap in alle teksten “een taal gebruiken die begrijpelijk is voor iedereen en die de regels respecteert”.
Een beetje reclame voor een boek dat de geschiedenis van Frans-Vlaanderen beschrijft:
Tijdens de bekerwedstrijd voetbal tussen de Franse kampioen Parijs Saint Germain en het kleine Frans-Vlaamse stadje Kassel kleurden 35.000 supporters, getooid met evenveel Vlaamse leeuwen, het stadium volledig geel-zwart. We bevinden ons hier in het noorden van Frankrijk. En toch noemen de inwoners zich Vlamingen. Hoe Vlaams zijn die Frans-Vlamingen? Spreken ze nog de streektaal? Wat kunnen we leren uit de geschiedenis van deze streek? Hoe is de schreve – de staatsgrens – ontstaan? En wat is er gebeurd nadat de regio door Frankrijk werd geannexeerd?
Wido Bourel schetst het verhaal van Frans-Vlaanderen door de eeuwen heen. Van de plaats en belang van de regio als rijk deel van het graafschap Vlaanderen, het hertogdom Bourgondië en de Nederlanden, tot het cultureel en economisch verval na de Franse aanhechting.
De auteur heeft het zelf beleefd: de onmogelijkheid om de eigen taal te kunnen leren, de censuur op de eigen cultuur en geschiedenis en de strijd voor het behoud van de Vlaamse/Nederlandse identiteit van de streek. Uit het verhaal van Frans-Vlaanderen, maar ook vanuit zijn eigen beleving, schetst hij enkele interessante uitdagingen voor de toekomst.
Titel Frans en toch Vlaams Taal Nederlands ISBN 9789464750362 Formaat 15 x 23 cm Verschijningsdatum 20 november 2023 Derde druk: januari 2024 Aantal pagina’s 270 p. Prijs € 29.50 te vinden in elke boekhandel Voor een door de auteur gesigneerd exemplaar, hier bestellen: https://www.widopedia.eu/
Ter kennismaking met de auteur onderstaande video, die een ander boek van Wido Bourels voorstelt: “Flandre : des questions qui dérangent”
Kwaliteitskrant De Standaard “probeert” – naar eigen zeggen – “taal te gebruiken zonder uit te sluiten of te stigmatiseren”.
O.a.: Omschrijf ‘de ander’ zoals je zelf omschreven wil worden.
Ik wil niet als “wit” omschreven worden, maar wel als “blank“. Mag ik dan ook – zoals vanouds – een donker-gepigmenteerde medemens een “neger” noemen? Blanke Isabelle A had zelfs een succesnummer met een resem verboden woorden.
Alle gekheid op een stokje: sinds men zichzelf eender welk geslacht kan toeëigenen, is het niet meer dan logisch dat men ook van ras kan veranderen omdat men diep van binnen een ander kleurtje opeist. Zoals bv. deze jonge man, die aan chronische kleurenblindheid lijdt:
Zijn ze niet prachtig deze Jiddische spreekwoorden?
Zolang een dwaas zijn mond houdt, kan hij doorgaan voor een wijze.
Pis nooit in een waterput. Op een dag moet je er misschien uit drinken.
Maak je geen zorgen over morgen. Je weet niet eens wat vandaag gaat brengen.
Je kunt niet kauwen met de tanden van iemand anders.
Als geld kon praten zou het meestal “vaarwel” zeggen.
De herbergier houdt van de dronkaard, maar niet als schoonzoon.
Als een dief je een kus geeft, tel je tanden.
Als je wil weten hoe God over geld denkt, kijk dan aan wie Hij het gegeven heeft.
Een bultenaar is blij als hij een bult ziet die groter is dan de zijne.
Een geit heeft ook een baard, dat maakt hem nog geen rabbijn.
Als je twee keer zo slim was, zou je nog steeds een dwaas zijn.
Wens nooit een voorspoedig jaar toe aan je dokter.
Als iemand zegt dat je een ezel bent, luister niet. Als twee het zeggen, denk er over na. Als drie het zeggen, informeer je naar de prijs van de haver.
Moge al je tanden uitvallen behalve één zodat je nog altijd tandpijn kunt krijgen.
Om een kip te eten moet je met twee zijn: jij en de kip.
U zal er wellicht niets van hebben gemerkt maar deze maand is het precies 150 jaar geleden dat een mijlpaal voor de Nederlandse taal werd gefinaliseerd. In oktober 1873 legde de Nederlandse lexicograaf Jan Manhave de laatste hand aan het ‘Nieuw Woordenboek der Nederlandse Taal’. Dit woordenboek, dat snel razend populair werd en mee de standaard zette voor onze taal, was het levenswerk van Johan Hendrik Van Dale maar die had het succes van zijn woordenboek niet meer mogen beleven want hij was anderhalf jaar daarvoor, op 19 mei 1872 om precies te zijn, amper 44 jaar oud ‘…in den Here ontslapen’ zoals dat indertijd zo mooi werd geformuleerd.
Johan Hendrik Van Dale was een merkwaardige man. Als autodidact en onverbeterlijke workaholic publiceerde hij in een tijdspanne van amper twintig jaar niet minder dan 22 boeken en honderden artikels. Hij zag op 15 februari 1828 het levenslicht in het oude Zeeuwse vestingstadje Sluis als zesde zoon in het gezin van de peperkoekenbakker Abraham Van Dale en winkelierster Pieternella Johanna du Bois. Omstreeks de tijd dat Johan Hendrik werd geboren maakte vader Abraham een opvallende carrièreswitch door landmeter en later hulponderwijzer te worden. Uiteindelijk belandde hij in het leger. Hij bezweek op een oorlogsbodem voor de zuidkust van Java toen Johan Hendrik elf jaar oud was.
Johan Hendrik Van Dale was een pienter en nieuwgierig kereltje dat bovendien, volgens getuigenissen, over een ‘erg scherp geheugen’ beschikte. Deze eigenschappen legden hem geen windeieren. Hij was net zestien geworden toen hij zijn eerste onderwijsakte behaalde. Meteen daarop werd hij aangesteld als ondermeester in Sluis. In de jaren daarna behaalde hij in een opmerkelijk hoog tempo en blijkbaar ook met het grootste gemak allerlei pedagogische bekwaamheidsaktes: zo verwierf hij de bevoegdheid les te geven in onder meer Frans, wiskunde, Engels, Duits, natuurkunde en landbouwkunde. Op eigen houtje bekwaamde hij zich bovendien in het Latijn en Gotisch schrift, terwijl het oude Middelnederlands in hem ‘eene priester vol van de warmste geestdrift’ vond. Vanaf mei 1854 was Van Dale hoofdonderwijzer aan de openbare school te Sluis, vanaf oktober 1855 tevens stadsarchivaris.
Ondanks zijn drukke professionele leven was Van Dale in 1852 ook nog eens beginnen publiceren. Het eerste werk van zijn hand dat van de persen rolde was ‘Honderd opstellen ter verbetering’, een handboek voor de hoogste klas van de volkshogeschool. Naast boeken en talloze artikels over zinsontleding en spraakkunst publiceerde hij vooral en met veel liefde over historische en oudheidkundige onderwerpen en vooral dan over zijn geboortestreek Zeeuws-Vlaanderen. Het rijke stadsarchief van Sluis, dat hij als eerste inventariseerde, was een ware goudmijn aan bronnenmateriaal voor hem. Zijn artikelen verschenen in gerenommeerde tijdschriften als ‘De Taalgids’, de ‘Taal- en Letterbode’,’ De Toekomst’ en ‘ De Navorscher’. En natuurlijk ook in ‘ Bijdragen tot de Oudheidkunde en Geschiedenis, inzonderheid van Zeeuwsch-Vlaanderen’, een tijdschrift dat Van Dale samen met zijn vriend, dominee H.Q. Janssen redigeerde en dat verscheen tussen 1856 en 1863.
Door zijn vele taalkundige publicaties kwam Van Dale in contact met enkele van de voornaamste filologen van zijn tijd. Hij correspondeerde en was bevriend met onder andere Matthias de Vries, Lambert Allard te Winkel en met de Rotterdamse taalgeleerde Arie de Jager. Het was deze laatste die er voor zorgde dat Van Dale in 1866 door uitgever A. ter Gunne uit Deventer werd benaderd voor zijn eerste lexicografische opdracht: de bewerking van het ‘Taalkundig handboekje, of alphabetische lijst van alle Nederlandsche woorden, die wegens spelling of taalkundig gebruik aan eenige bedenking onderhevig zijn. ‘ Hij vond het een moeilijke en zelfs frustrerende klus zoals hij zelf notuleerde: ‘Het schrijven van een woordenboek is een ondankbaar, een verdrietig werk. Is er veel, dat men heeft opgenomen of verbeterd, er is nog veel meer, dat men vergeten heeft, dat de aandacht ontsnapt is en alzoo onverbeterd is gebleven.’
Maar dit belette niet dat hij de smaak van het lexicografische werk te pakken had gekregen en daarom ging hij graag in op de vraag van de Arnhemse uitgever D.A. Thieme om het ‘Nieuw Woordenboek der Nederlandsche Taal’ dat was samengesteld door de zwagers I.M. Calisch en N.S. Calisch en dat tussen 1861 en 1864 in afleveringen was verschenen, grondig te herzien en aan te vullen. Toen Van Dale na anderhalf jaar besefte dat hij het woordenboek alleen nooit af zou krijgen, riep hij de hulp in van zijn leerling Jan Manhave. Die had hem al eerder bijgestaan bij de correctie van drukproeven, maar vanaf februari 1869 besteedde de toen 19-jarige Manhave dagelijks een paar uur aan het bewerken van de door Van Dale geschreven kopij. Drie jaar lang werkten ze samen en het woordenboek was – in handschrift – tot en met de letter Y klaar, toen Van Dale door de pokken werd geveld.
In Vlaanderen – waar de positie van het Nederlands al decennia lang bedreigd werd door de dominantie van het Frans – had men met veel belangstelling naar het woordenboek van Van Dale uitgezien. De Vlaamse letterkundigen hadden behoefte aan een goed Nederlands woordenboek. En sinds 1849 hadden ze daar vrijwel jaarlijks op de gemeenschappelijke Taal- en Letterkundige congressen sterk op aangedrongen. Van Dale woonde pal op de grens van de kunstmatige grens die Noord-Nederland scheidde van het Zuiden en was zich als weinigen bewust van het belang van de gezamenlijke taal. Hij publiceerde in het Vlaamse tijdschrift De Toekomst en was lid van niet minder dan zes wetenschappelijke genootschappen in België én van de Maatschappij van Nederlandse Letterkunde ‘De taal is gansch het volk’ te Gent. Hij volgde met sympathie het reilen en zeilen van de ontluikende Vlaamse Beweging en koesterde bovendien een warme belangstelling voor de Vlaamsche dialecten. Het was dan ook geen toeval dat hij zijn woordenboek verrijkte met allerlei Zuid-Nederlandse woorden. Dat bleef in Vlaanderen niet onopgemerkt. ‘De geleerde hoofdonderwijzer van Sluis is inderdaad, als weinige in Noordnederland’, schreef de Vlaamse dichter Frans de Cort – een vriend van Van Dale – begin 1872 in het Leuvense tijdschrift De Toekomst, ‘met ons taaleigen bekend, derhalve uitmuntend voor de taak berekend, een algemeen Nederlandsch lexicon voor den dag te brengen, dat hier evengoed als ginder zou kunnen gebruikt worden.’
De brave man heeft het helaas niet meer mogen meemaken maar ‘Van Dale’ was al kort na zijn overlijden zo’n begrip, zo’n keurmerk geworden dat vanaf de vierde druk zijn achternaam in de titel van het woordenboek verscheen…. De ‘Dikke van Dale’ – verwijzend het volume van het boek en niet van de auteur – was een feit….