Goede Vrienden,
De voorbije 3 weken handelden we over de mens, Jezus Christus en de Kerk, volgens het inspirerende boek van G. K. Chesterton, De eeuwigen mens, 1925. De mens is niet zomaar een dier tussen alle andere dieren, Christus is niet zomaar iemand tussen zovele andere groten op aarde en de Kerk is niet een van die puur aardse instellingen die opkomen en verdwijnen. Chesterton stelt zich hierbij op als een willekeurige heiden die het christendom niet kent of zelfs bestrijdt. Daarbij toont hij op scherpzinnige en vaak humoristische wijze hoe dwaas zijn redeneringen kunnen zijn, om dan het unieke van het christelijk geloof, Jezus Christus en de Kerk aan te tonen. We willen dit nu afronden met een eigen toelichting om zijn inzichten te bevestigen.
De mens is het enige schepsel in het universum, dat een ziel heeft, begiftigd met verstand en vrije wil. Alle materiele, chemische processen van het menselijk lichaam zijn in het heelal overal terug te vinden. Toch beschikt alleen de mens over iets unieks, dat nergens anders te vinden is, een zelfbewustzijn, een geweten, “de meest verborgen kern en het heiligdom van de mens” (Vaticanum II, Gaudium et spes, nr 16). Alleen de mens is “geschapen naar Gods Beeld”, zoals het boek Genesis (1, 27) ons verklaart. Hij is ook het enige wezen op aarde dat “om zichzelf geschapen is” en niet mag dienen als middel voor iets anders. En hij kan alleen maar authentiek zichzelf worden door zijn goddelijke roeping te beleven, nl. “de gave van zichzelf” (ibidem nr. 24).
Dit is niet alleen de diepste betekenis van een gelukkig huwelijk of van een inspirerend religieus leven of priesterschap. Dit is het echte gelukkig makend geheim van ieder mens in ieder beroep. Daarvoor werden ons verstand en vrije wil gegeven als bijzondere gaven, waardoor we delen in het wezen van God zelf. En het is Christus die ons daartoe het voorbeeld en de mogelijkheid heeft gegeven. Hiermee kunnen we tenslotte delen in het diepste geheim van Christus, die zichzelf gaf door te sterven op het kruis, in vrijheid en liefde.
Neen, alles komt niet simpel voort uit materie, hoe aantrekkelijk de ideologie van een grootse evolutie ook kan zijn: een plant is dan een groeiende steen, een hond een blaffende plant en een mens een aap op twee benen. Het menselijk bewustzijn kan op geen enkele wijze herleid worden tot een materiele evolutie. De duur van enkele jaren of van miljoenen jaren maakt hierbij geen enkel verschil. Wanneer een gezaghebbend persoon of politicus zegt dat hij er geen enkele moeite mee heeft dat hij afstamt van een aap, zouden we – in de geest van Chesterton – kunnen antwoorden: “Wij ook niet, zolang je dit tenminste in uw gedrag maar niet laat zien!” Een baksteen, een plant en een dier zullen nooit evolueren tot menselijk bewustzijn. “Toen boetseerde God de mens uit stof, van de aarde genomen, en Hij blies hem de levensadem in de neus: zo werd de mens een levend wezen” (Genesis 2, 7). God heeft iets van zijn eigen goddelijkheid aan de mens meegedeeld. Dit is geen kwestie van evolutie maar van goddelijke schepping. “Door zijn innerlijkheid gaat hij immers alle natuurdingen te boven; hij komt tot zichzelf tot bij deze innerlijke diepte, wanneer hij zich inkeert in zijn hart, waar God op hem wacht…” (Gaudium et spes, nr.14). Daarom is er “voor alle mensen slechts één uiteindelijke roeping, nl. een goddelijke” (ibidem 22). Verstand en wil werden ons gegeven door God uit pure liefde, opdat wij uiteindelijk gelijkvormig zouden kunnen worden aan Christus en bewust kunnen intreden in het goddelijk leven van de Drie-eenheid. “Het vaderhuis” als eindbestemming van onze aardse pelgrimstocht is ons uiteindelijke doel.
Dit is ook de vervulling van de onuitputtelijke poëtische verzuchtingen van zovele schrijvers en zoekers doorheen de eeuwen. Wie eens iets anders wil horen dan een vroom christelijk sermoen, kan luisteren naar de Indische dichter en filosoof Rabindranath Tagore (+ 1941), “de Bengaalse nachtegaal” en een van de grootste dichters uit de geschiedenis van de mensheid: “In ene groet aan U, mijn God, mogen al mijn zinnen zich spreiden… Als een vlucht heemzuchtige kraanvogels, die nacht en dag doorvliegen tot hun nest in de bergen, zo moge heel mijn leven afreizen naar zijn eeuwig thuis, in ene groet aan U” ( R. TAGORE, Wij-zangen (Gitanjali), Ankh-Hermes bv-Deventer, 1973 7e druk, vertaling Frederik van Eeden, blz. 68). Of nog: “Wanneer al de snaren van mijn leven gestemd zullen zijn, mijn Meester, dan zal bij elke van Uw aanrakingen, de muziek der liefde weerklinken” ( blz. 81); “Laat dit mijn laatste woord zijn, dat ik geloof in Uw liefde” (Zwervende vogels, Wereldbibliotheek Amsterdam blz. 81 en 83).
Mogelijk werden deze ‘eeuwige waarheden’ in vroegere tijden soms te zeer voorgesteld als ver verheven boven en los van het dagelijkse leven en daarom uiteindelijk afgewezen als vrome kletskoek. Toch zijn ze niet minder waar en wezenlijk. Ze zijn de noodzakelijke remedie voor de huidige existentiële leegte en depressie van zovele mensen die niet meer weten welke zin hun leven heeft. Velen weten warempel niet vanwaar ze komen, waar ze naartoe gaan en waarvoor ze leven. Anderen zoeken afleiding en zetten al hun krachten in voor zaken die wel enige kleur kunnen geven maar nooit de diepste zin van hun leven kunnen worden. Ze gaan zich dan met al hun krachten inzetten voor het “dierenwelzijn” alsof de mens geschapen is voor de dieren.
Lees verder