Goede Vrienden,
In de hoofdstukken 9 tot 11 van de Romeinenbrief handelt de heilige Paulus over de verhouding tussen Israël en de volkeren. God wil zijn heil en geluk meedelen aan heel de mensheid, daarom begon Hij zich te openbaren aan het joodse volk. Met zijn Zoon Jezus Christus openbaarde en gaf Hij zijn volheid aan allen.
Paulus blijft in hart en nieren een jood, maar lijdt er onder dat zijn eigen volk grotendeels Jezus Christus als zijn verwachte Messias niet heeft aanvaard. Zoals Mozes de zonde van afgoderij van zijn volk op zich wilde nemen en liever samen met zijn volk verworpen worden (cf Exodus 32, 32) zo voelt Paulus zich. In diepste wezen is dit uiteindelijk de houding van Jezus zelf die in onze plaats, zonde werd en verworpen wilde zijn om ons te redden. “Ik zou wensen zelf vervloekt en van Christus gescheiden te zijn als ik mijn broeders… daarmee kon helpen… Hun behoort het kindschap, de heerlijkheid, de verbonden, de wetgeving, de eredienst en de beloften, van hen zijn de aartsvaders, en uit hen komt Christus lijfelijk voort, Hij die God is…” (Romeinen 9, 3-5).
“Heeft God zijn volk verstoten”? Zo vraagt Paulus zich af. In de loop van de kerkgeschiedenis waren er inderdaad gelovigen die dachten dat God de uitverkiezing van het joodse volk omwille van zijn ontrouw had teruggetrokken en aan de gelovigen uit de volken gegeven, inmiddels de Kerk. Dit noemt men de zogenaamde “vervangingstheologie”. Paulus wijst dit krachtig af. De ontrouw van het joodse volk doet geen afbreuk aan de blijvende trouw van God. Hij verwijst naar de profeet Elia die klaagt dat heel het Noordrijk van Israël God verlaten heeft en tot afgoderij vervallen is (1 Koningen 16, 30-32). Hij roept het uit: “Ik ben alleen overgebleven”. Van Godswege krijgt hij echter als antwoord: “Ik behoud Mij in Israël een rest voor: 7000 man die hun knie niet gebogen hebben voor Baal” (Koningen 19, 18). “Al staan zij vijandig tegenover het Evangelie – maar dat is uw winst – toch blijven zijn Gods vrienden krachtens zijn uitverkiezing omwille van de aartsvaders. Want God kent geen berouw over zijn genadegaven noch over zijn roeping” (11, 28v). Vervolgensis het heil als gevolg van de ontrouw van een groot deel van het joodse volk wel overgegaan naar de heidenvolken. Het falen van de enen is in feite een verrijking geworden voor de anderen. Hoe groot zal dan het resultaat zijn wanneer het joodse volk zijn tekort goed maakt! Verder komt Paulus hierop terug en noemt het een her opstanding: “leven uit de doden” (Romeinen 11, 15.24). Dit is een verwijzing naar de eindtijd.
Het joodse volk vergelijkt de heilige Paulus met een edele olijfboom. De olijftak is van ouds het symbool van vrede. Na de zondvloed kwam een duif terug naar de ark van Noe met een olijftak in zijn bek (Genesis 8, 11). De olijfboom is het symbool van Israël en de Kerk, geroepen om de boodschap van vrede van Jezus aan de mensheid te brengen. Het joodse volk heeft alle reden om nederig tegenover God te staan maar de heidenvolken eveneens. De heidenvolken zijn als wilde takken, geënt op de edele olijfboom. Zij kunnen wel denken dat de edele takken weggesneden werden voor hen, maar zij werden “tegen hun aard in” (11, 24)geënt. Bovendien mogen ze niet vergeten dat het niet de takken zijn die de wortel dragen maar de wortel de takken. Verder, indien de edele takken omwille van hun ontrouw verwijderd werden, zullen zeker de wilde takken verwijderd worden bij ontrouw. En tenslotte is God bij machte de edele takken opnieuw te enten op de plaats waar ze thuis horen, wanneer zij in berouw terugkeren en weer trouw worden. Hierna geeft Paulus zijn groots visioen: “De verharding die over een deel van Israël gekomen is, duurt slechts totdat de massa van de heidenvolken (Grieks: to plèroma ton ethnon) is binnen gegaan. En zo zal tenslotte heel Israël (Grieks: pas Israël) worden gered…” (11, 25v). Sommigen meenden dat de “tijd van de heidenen” voorbij is waardoor de staat Israël gesticht werd maar dit is een al te geforceerde menselijke oplossing. Zie hierop de veel meer Bijbelse visie van vrome joden en rabbi’s: nkusa.org.
Gods pedagogie gaat van het individuele naar het universele. Heb je een bijzondere gave, wel gebruik ze voor het goed van gans de gemeenschap. Het einddoel is de redding van heel de mensheid en heel Israël. Lezen we hierbij Handelingen 15 over de eerste kerkvergadering en Efeziërs 2, 11-18 over de ”nieuwe mens”
In het midden van de eerste eeuw hielden de apostelen in Jeruzalem hun eerste kerkvergadering. Vrome joden hadden gesteld dat heidenen die in Jezus willen gelovigen eerst jood moeten worden omdat God zich aan het joodse volk geopenbaard heeft. Het bracht grote spanningen mee onder hen die in Jezus geloofden, vooral in Antiochië waar een grote groep joden en heidengelovigen leefde. De concrete vraag was: moeten heidenen niet eerst besneden worden vooraleer in Jezus te geloven? Na de steniging van Stefanus, de eerste martelaar, zal er in Jeruzalem een heftige vervolging uitbreken tegen joden die in Jezus geloofden en velen vluchten naar Antiochië. Paulus werd eerste een fanatieke vervolger. Bij zijn bekering begrijpt hij onmiddellijk dat het geloof in Jezus zo universeel is dat het geen joodse identiteit vereist. De kerkvergadering in Jeruzalem begint met een toespraak van Petrus. Hij herinnert er aan dat de heiige Geest over de heidenen kwam toen hij voor de honderdman Cornelius en zijn vrienden aan het preken was. Kon hij dan zeggen: Heilig Geest, wacht eens even want deze heidenen zijn nog niet besneden? En niet zonder humor voegt hij er aan toe: Waarom wilt gij hen “een juk op de hals leggen dat noch onze vaderen, noch wij in staat geweest zijn te dragen?” (Handelingen 15, 10). Dan komen Paulus en Barnabas vertellen hoe God aan de heidenen zijn Geest evenzeer meedeelt als aan de joden. Tenslotte neemt Jakobus het woord, als het boegbeeld van de joodse identiteit. Hij verwijst naar Amos die aankondigt dat God het huis van Israël zal herstellen en dat ook de heidenen zich tot God zullen keren. Het besluit van deze kerkvergadering is duidelijk: alle volken mogen hun eigenheid bewaren en hoeven geen jood te worden om in Jezus te geloven. De kracht van deze beslissing zal onmiddellijk duidelijk worden. Er heeft over heel de wereld een explosie plaats van groepen mensen die in Jezus geloven. Uit alle landen en talen stromen ze toe.
In de tempel van Jeruzalem was er een zeer strikte scheiding tussen het voorhof waar de heidenen mochten komen en de tempel zelf die enkel voor de joden toegankelijk was. Welnu, Jezus heeft deze “scheidsmuur neergehaald” en de vijandschap tussen deze twee vernietigd “door in zijn persoon uit de twee één nieuwe mens te scheppen en die beiden in één lichaam met God te verzoenen door het kruis, waaraan Hij de vijandschap heeft gedood… Want door Hem hebben wij beiden in één Geest de toegang tot de Vader”” (Efeziërs 2, 14-18).
P. Daniel, Mar Yakub, Qâra, Syrië, 14.7.23
Nvdr: foto’s vindt u terug op Deir MarYakub El Mukata indien de techniek en IT-aansluiting het toelaten
Flitsen
Er komen steeds meer groepen bezoekers uit heel Syrië, vooral vrouwen en kinderen. In de kerk wordt telkens over het evangelie en Jezus gesproken en gebeden, waarvoor ook de moslims erg ontvankelijk zijn.
Lees verder