Eergisteren, 9 februari, was Carole King jarig (74), één van de meest succesvolle liedjesschrijfsters van de VSA (al dan niet met haar echtgenoot Jerry Goffin). Haar eerste grote hit had ze al op 18-jarige leeftijd toen The Shirelles haar ‘Will you still love me tomorrow’ naar de eerste plaats katapulteerden..(13 januari 1961) Aanvankelijk werd het nummers zelfs geboycot omdat conservatieve radiozenders het te erotisch vonden.
Het lied werd door talrijke zangers gecopieerd, o.a. door de Rolling Stones in 2004.
Ernest Bloch, geboren op 24 juli 1880 in Genève, begon zijn muziekstudies in zijn geboortestad. Hij kreeg er vioolles van L.Rey en compositieleer van E.Jaques-Dalcroze. Later ging hij in Brussel studeren bij E.Ysaye en F. Rasse. Het belangrijkste deel van zijn muziekopleiding bracht hij echter door in Frankfurt bij Iwan Knorr, die zijn stijl beduidend beïnvloed heeft.
Blochs oeuvre kan in vier periodes ingedeeld worden. De eerste werd beïnvloed door M.Moussorgsky en Richard Strauss, en later ook door C.Debussy. In deze periode schreef hij de opera Macbeth, die vaak wordt beschouwd als de meest verfijnde Shakespeareopera. Na een succesvolle première in Boston, vestigde hij zich in 1917 in de Verenigde Staten. Hij werd eerst directeur van het Cleveland Institute of Music, en later van het San Fransisco Conservatory of Music. Daarnaast gaf hij nog les aan de University of California.
Tijdens de tweede periode, ook wel ‘Joodse periode’ genaamd, schreef hij Schelomo, een rapsodie voor cello en orkest.
In het midden van de jaren ’20 besloot hij contrapunt te leren. Daardoor stonden Bach en Palestina meer in de kijker, wat ook in zijn muziek uit die periode te horen valt.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Ernest Bloch depressief. Na de oorlog hervatte hij echter zijn muziekactiviteiten, en begon te componeren in de stijl van de laatste werken van Beethoven. Aan het einde van zijn leven experimenteerde hij met het serialisme. Ernest Bloch stierf op 15 juli 1959 in Agate Beach (Oregon).
Bloch werd vaak beïnvloed door filosofische, poëtische en godsdienstige thema’s. Zijn oeuvre voor strijkerinstrumenten is bijzonder goed. Hij schreef onder meer een vier strijkkwartetten en een rapsodie voor cello en orkest. Hij ontving verscheidene prijzen voor zijn oeuvre. Zo werd hij tot erelid van de Academia Santa Cecilia van Rome verheven.
Frederick Delius werd op 29 januari 1862 in Bradford geboren als zoon van een welgesteld wolhandelaar en was voorbestemd om het familie-bedrijf over te nemen. Hij vestigde zich echter in Florida om een sinaasappelplantage te beginnen. In de Verenigde Staten begon hij volledig als autodidact muziek te studeren, o.m. wegens zijn grote bewondering voor de negermuziek.
In 1886 reist hij naar Europa en ontmoet Edvard Grieg aan het Conservatorium van Leipzig. Deze leert hem de Noorse volksmuziek kennen, en overhaalt hem zich uitsluitend aan het componeren te wijden.
In 1888 gaat Delius in Frankrijk wonen en huwt in 1897 met Jelka Rosen. Vanaf 1922 komen de eerste symptomen aan het licht van de ziekte die hem later blind zal maken, zodat hij vanaf 1926 zijn composities aan zijn vriend Eric Fenby moet dicteren. Delius vermeed de omgang met componisten maar was bevriend met Gauguin en Strindberg. Hij overleed op zijn landgoed in Grez-sur-Loing op 10 juni 1934.
Frederick Delius maakte kennis met het volkslied “Briggs Fair” via zijn vriend – componist Percy Grainger, een enthousiaste verzamelaar van traditionele liedereen. De melodie maakte zo’n indruk op Delius dat hij besloot een orkestrale rapsodie te schrijven gebaseerd op dit lied. Het werd voor het eerst voorgesteld aan het publiek in 1907.
Speciaal voor Mutti Merkel deze meezinger uit 1971: Ali Baba en de 40(duizenden) rovers, gezongen door een frisse France Gall, die anno 2017 armen tekort zou komen om een armlengte afstand te handhaven.
Niels W. Gade werd geboren in Kopenhagen en kreeg vioollessen van zijn vader, die instrumentenmaker en later viool– en gitaarbouwer was. Pas vanaf zijn vijftiende was er geld om elders lessen te volgen en een jaar later trad hij voor het eerst als solist op. Als violist kreeg hij een aanstelling bij de Hofkapel. Met componeren begon hij enige tijd later. Als componist was Gade autodidact.
Zijn opus 1 is de ouvertureEfterklange af Ossian (1840), waarmee hij in Kopenhagen een eerste prijs in een compositiewedstrijd won en die zijn meest uitgevoerde werk zou blijven. Het ontstond in een periode waarin Schotse onderwerpen in de muziek hevig in de mode waren (vergelijk Ludwig van Beethoven en Felix Mendelssohn-Bartholdy). Koning Christian VIII beloonde de jonge componist met een beurs, waardoor hij naar Duitsland en Italië kon reizen.
Enrique Granados werd geboren in Lérida (Catalonië) op 27 juli 1867. Zijn vader was Cubaan en zijn moeder kwam uit Noord-Spanje.
De muziekleraars die hem eerst in Barcelona onderrichtten, waren Pujol voor piano en Pedrell voor compositie. Later ging hij naar Parijs, waar hij les kreeg van Bériot. Daarna keert hij terug naar Barcelona, waar hij in 1890 zijn eerste recitals geeft en zijn composities ten gehore brengt.
Granados genoot van een briljante carrière in Europa en de VSA. In 1915 gaat hij nogmaals naar Amerika om er de opera Goyescas, een variatie op zijn piano- suites, te creëren.
Op de terugkeer in 1916, midden in de Eerste Wereldoorlog, wordt het schip waarop hij zat, de Sussex, door een Duitse onderzeeër getorpedeerd, ergens tussen Folkestone en Dieppe. Hij en zijn vrouw overleven de ramp niet.
In de stijl van Granados hoort men duidelijke invloeden van Liszt, Grieg en Chopin. Zijn stijl vormt zo de basis voor de typisch Spaanse pianostijl van de twintigste eeuw waarvan Manuel de Falla een goed voorbeeld is. Dankzij zijn enorm succes als virtuoos, de razendsnelle verspreiding van zijn werken en zijn tragische dood verscherpte Europa’s aandacht en interesse voor de Spaanse muziek in het algemeen.
In maart 1977 stond Patricia Paay op twee in onze hitlijsten met een lied over de andere vrouw in het leven van de ontrouwe echtgenoot “Who’s that lady with my man”. Goed voor een disco-jive vooraleer deze dans uitgevonden werd.
Kodály werd geboren op 16 december 1882 in Keeskemét (Hongarije). In het gezin Kodály werd veel gemusiceerd, en al vroeg geraakte Zoltán zo geïnteresseerd, dat hij op eigen houtje in de muziekbibliotheek werken van grote componisten ging bestuderen. Hij waagde zich in 1898 al aan een mis voor koor en orkest.
Zijn middelbare studies deed hij aan het gymnasium van Nagyzombat. In 1900 bekomt hij een studiebeurs om in Boedapest aan de universiteit te gaan studeren, en in 1902 wordt hij cello- en compositie-leerling van Koessler aan de Muziekacademie van Boedapest, het hoogste muziekinstituut van Hongarije.
In 1906 promoveert hij op een proefschrift over de Hongaarse volksmuziek, en het jaar daarop wordt hij leraar theorie en compositie aan de Muziekacademie, en in 1919 onderdirecteur.
Na een studiereis doorheen Europa legt hij zich definitief toe op het verzamelen van volksliederen en -dansen. Samen met Béla Bartók graaft hij tot in de verste uithoeken van het land naar de restanten van volksliederen, gewapend met muziekpapier en opname-apparatuur. Daarnaast blijft hij actief als componist, vooral van liederen, kamermuziek en koorwerk. Met de “Psalmus Hungaricus”behoorde hij in één klap tot de wereldelite. Evenveel succes hadden daarna de “Hary Janossuite”, het “Te Deum”, de “Dansen uit Galanta” en het “Concerto voor orkest”.
Net zoals Bartók combineerde Kodály een grote activiteit als gevierd componist met die van wetenschappelijk onderzoeker naar de bronnen van een nationale volksmuziek in Hongarije.
Als we hun stijl willen vergelijken, stellen we vast dat Kodály een eenvoudiger harmonie nastreeft, begrijpelijk voor wie door liefhebbers zingbare koormuziek tracht te schrijven.
En hier staan we voor het derde luik van Kodály’s carrière dat Bartók niet, of althans in veel geringere mate heeft: dat van pedagoog. Uitgaande van zijn vertrouwdheid met het Hongaarse volkslied en van de verworvenheden van de muziekpedagogische vernieuwingsbeweging in Europa (i.c. de Tonica-Do-methode of relatieve solmisatie: de grondtoon van de majeurladder heet steeds “Do”), bouwde hij een methode voor muziekopvoeding uit die begon bij het kind in embryonaal stadium en volledig uit- gewerkt werd tot de componistenscholing.
Kodály is de man die het klaarspeelde reeksen solfègelessen te schrijven die muzikale waarde hebben en prettig om zingen en spelen zijn. Zijn methode is in niets origineel, maar het resultaat van feeling voor wat kan gebruikt worden uit andere methodes. Door de gebrekkige coördinatie tussen de verenigingen van auteursrechten in Oost en West wordt de indrukt gewekt dat hij als eigen werk aan de man probeert te brengen wat hij van anderen heeft samengeraapt.
De centralistische politieke structuur van Hongarije was voor Kodály een grote bondgenoot om zijn idealen te bereiken: hij kreeg van regeringszijde de opdracht een structuur uit te werken voor het muziekonderwijs en de muziek in het onderwijs.
Terwijl Bartók in de Verenigde Staten ging wegkwijnen van heimwee, bleef Kodály in Hongarije, en bouwde er op de puinen van de Tweede Wereldoorlog een muziekonderwijs uit dat alle andere landen van Europa tot voorbeeld mag dienen. Hij overleed in Boedapest op 6 maart 1967.