Zowel Webers bestaan als zijn loopbaan zijn het gevolg van de mateloze ambitie van zijn vader: deze was een ver familielid van Mozart, eigenlijk een officier die in de theaterwereld terechtkwam, en zichzelf in de adelstand verhief. Omdat er uit geen van zijn acht kinderen een wonderkind had willen groeien, hertrouwde de weduwnaar en op 18 december 1786 werd dan het geplande wonderkind geboren in Eutin bij Lübeck.
De eerste zeven jaren zwerft Weber met het reizend familietheater van kermis naar jaarmarkt, en geniet met volle teugen van de schijnwereld van decors, muzikanten, schmink en baardlijm.
Omdat Joseph Haydn geen tijd en belangstelling heeft voor dit wonderkind, laat vader Weber hem bij Michael Haydn studeren, later angstvallig de voornaam verzwijgend. Tussendoor leerde hij ook tekenen, etsen en schilderen: na enkele probeersels (“Sechs Fughetten” opus 1 als 11-jarige gecomponeerd) en een poging om het in de muziekdrukkunst waar te maken, zet hij zich aan de z.g. zangspelen. “Die Macht der Liebe und der Wein”, “Das stumme Waldmädchen” en “Peter Schmoll und seine Nachbarn” zijn de eerste producten.
Op zijn zestiende gaat hij eindelijk muziek studeren bij abt Vogler, een autoriteit als volksliedverzamelaar. In 1806 wordt hij kapelmeester aan het theater in Breslau: als 18-jarige reorganiseert hij de hele onderneming (zowel speelplan, repetitieschema, orkestopstelling, decor en engagementen!). Door een ongeval (hij dronk, ietwat aangeschoten, per vergissing een fles salpeterzuur) moet hij dat alles weer aan zijn lot overlaten. Een tijdlang is hij hofcomponist-dirigent bij generaal hertog Friedrich Eugen, maar dat eindigt als zijn werkgever tegen Napoleon moet optrekken. Gelukkig vindt hij toch onderdak bij de extravagante hertog Ludwig te Stuttgart. Daar komt hij in de ingewikkeldste financiële turbulaties terecht, en, na een verblijf in de gevangenis, wordt hij persona non grata verklaard en over de grens gezet. Op zijn drieëntwintigste wordt hij opgevangen door behulpzame vrienden in Heidelberg, en ingewijd in de romantiek van Brentano, Tieck en Eichendorff.
In 1813 blijft hij in Praag hangen als operadirigent waar hij de operazangeres Carline Brandt leert kennen, met wie hij later zal trouwen. In 1816 wil hij in Berlijn dirigent worden, maar als dat mislukt, valt hem een aanstelling in Dresden in de schoot: in zeventien dagen tijd krijgt hij de ruïnes van het operagezelschap vast in de hand, en krijgt een levenslange aanstelling als muziekdirecteur. Daar ontstaan de beroemdste werken zoals “Der Freischütz”, de “Aufforderung zum Tanz”, “Euryanthe” en “Oberon”.
Tijdens een reis naar Londen om zijn “Oberon” af te leveren, begeeft zijn uitgeputte lichaam het, en hij sterft op 5 juni 1826.