Franz Liszt componeerde zijn Pianoconcert nr 1 in Es majeur, S.124 over een periode van 26 jaar. De belangrijkste thema’s dateren van 1830, terwijl de definitieve versie dateert van 1849. Het concert bestaat uit vier bewegingen. De première vond plaats in Weimar op 17 februari 1855, met Liszt aan de piano en Hector Berlioz als dirigent.
De belangrijkste thema’s van het eerste pianoconcert heeft hij geschreven in 1830 op negentienjarige leeftijd. Hij lijkt het werk te hebben afgerond in 1849, maar toch maakte hij verdere aanpassingen in 1853. Liszt bracht nog meer veranderingen aan voor de publicatie in 1856. Béla Bartok beschreef het als “de eerste perfecte realisatie van cyclische sonatevorm, met gemeenschappelijke thema’s die behandeld worden volgens het variatie principe”.
Het concert bestaat uit vier relatief korte bewegingen :
De Symphony No. 4 in A major , Op. 90, beter bekend als de Italiaanse symphony, is een orkestrale symfonie geschreven door de Duitse componist Felix Mendelssohn. Het werk vindt zijn oorsprong (zoals ook de “Schotse / 3e Symfonie” en “De Hebrides” ouverture) in de tour van Europa die Mendelssohn ondernam van 1829 tot 1831. Zijn inspiratie vond hij in de kleur en de sfeer van Italië , Mendelssohn maakte schetsen maar verliet Italië voordat het werk af was.
In februari schreef hij vanuit Rome naar zijn zus Fanny:
“Het schrijven van de Italiaanse symfonie kent grote vooruitgang. Het zal het vrolijkste stuk worden dat ik al ooit geschreven heb, vooral de laatste beweging. Ik heb nog geen inspiratie gevonden voor het langzame deel , en ik denk dat ik dit bewaar voor Napels”.
Düsseldorf
De Italiaanse Symfonie werd voltooid in Berlijn op 13 maart 1833, in antwoord op een uitnodiging voor een symfonie van de London (nu Royal) Philharmonic Society; hij dirigeerde de eerste voorstelling zelf op 13 mei 1833 in Londen op het London Philharmonic Society concert. Het succes van de symfonieën en Mendelssohns populariteit, beïnvloedde de loop van de Britse muziek voor de rest van de eeuw. Mendelssohn was echter ontevreden met de samenstelling van de symfonie, het kostte hem, zo zei hij, een aantal van de bitterste momenten van zijn carrière; hij herwerkte de partituur in 1834 en was zelfs van plan om een alternatieve versie van de tweede, derde en vierde beweging te schrijven. Hij heeft nooit de symfonie gepubliceerd, en de druk verscheen pas in 1851; dus het is genummerd als zijn ‘Symfonie nr. 4’, ook al was het in feite de derde die hij componeerde.
Guillaume Tell (of, in het Italiaans: Guglielmo Tell) is een opera in vier bedrijven van Gioacchino Rossini op een Frans libretto door Etienne de Jouy en Hippolyte Bis, gebaseerd op Friedrich Schillers toneelstuk Wilhelm Tell, dat op zijn beurt is gebaseerd op de legende van Willem Tell. Het werd voor de eerste maal uitgevoerd aan het Théâtre de l’Académie Royale de Musique op 3 augustus 1829. Deze opera was Rossini’s laatste, hoewel de componist na het componeren ervan nog bijna veertig jaar leefde.
De lengte van de opera, ruwweg vier uur muziek, en de vereisten die worden gesteld aan de rolbezetting, onder meer vanwege de hoge noten in de tenorpartij, hebben bijgedragen aan de moeilijkheid het werk uit te voeren. Wanneer het wordt uitgevoerd, wordt het vaak zwaar gecoupeerd. Uitvoeringen worden gegeven in zowel het Frans als in het Italiaans.
Andere – politieke – bedenkingen hebben bijgedragen aan het wisselende fortuin van het werk. In Italië ontmoette de opera moeilijkheden met de Italiaans censuur, aangezien het werk een revolutionaire figuur, strijdend tegen het gezag, verheerlijkt.
La gazza ladra (De stelende ekster) is een opera in twee akten van Gioacchino Rossini. Het wordt doorgaans gezien als een opera van het type semiseria.
Het libretto is van de hand van Giovanni Gherardini naar La pie voleuse ou La Servante de Palaiseau van Théodore Badouin d’Aubigny en Louis-Charles Caigniez. De première was op 31 maart 1817 in het Teatro alla Scala in Milaan. Rossini heeft vervolgens nog meerdere keren aan de muziek gesleuteld, in 1818, 1819, 1820 en zelfs nog in 1866
Joseph Haydn‘sKeyboard Concerto No. 11 in D major (Hob. XVIII/11) werd tussen 1780 en 1783 geschreven. Oorspronkelijk bedoeld voor klavecimbel of fortepiano heeft het een levendige Hongaars Rondo finale.
De Vuurvogelis een sprookjesballet in twee scènes (Conte dansé en deux tableaux) van Igor Stravinsky, gecomponeerd tussen 1909 en 1910 in Sint Petersburg en opgedragen aan ‘zijn beste vriend Andrey Rimski-Korsakov’, de zoon van Nikolai Rimski-Korsakov. De eerste uitvoering vond plaats op 25 juni 1910 in de Opera van Parijs door de Ballets Russes o.l.v. de componist en dirigent Gabriel Pierné. Het werk behoort, samen met Petroesjka en Le Sacredu printemps, tot Stravinsky’s drie grote ‘Russische’ balletten – de bekendste en populairste composities van de componist – en het is waarschijnlijk ook altijd de populairste van de drie geweest. Het publiek voelde zich vanaf het begin aangetrokken door het romantische onderwerp en tot het muzikale idioom van het stuk. Het wordt regelmatig – veelal als concertstuk – uitgevoerd en herhaaldelijk opgenomen.
De Vuurvogel is voor groot orkest geschreven – ‘verkwistend groot’ zei Stravinsky zelf – en het stelde de componist in staat om allerlei orkestrale effecten te bereiken; Stravinsky’s instrumentatie is daarbij briljant te noemen. De compositie is Stravinsky’s eerste artistiek rijpe werk.
Het idee voor een ballet gebaseerd op de Russische legende van de vuurvogel was door Sergei Diaghilev en zijn medewerkers in 1909 uitgewerkt. Michel Fokine zou de choreografie verzorgen, de muziek zou door Diaghilevs voormalige leraar harmonieleer Anatoli Liadov worden gecomponeerd. Omdat bleek dat deze het werk niet op tijd gereed zou hebben, wendde men zich tot Stravinsky. Stravinsky had voor Diaghilev al twee onderdelen voor het ballet Les Sylphides geïnstrumenteerd.
Stravinsky liet voor L’Oiseau de Feu het werk aan zijn opera Le Rossignol rusten en begon al begin november 1909, voor de officiële opdracht, aan het componeren in de datsja van de familie van Nikolai Rimski-Korsakov buiten Sint Petersburg. Half april 1910 was de orkestpartituur gereed. Het onderwerp vroeg om muziek die Stravinsky eigenlijk niet wilde schrijven: programmamuziek. Maar hij heeft zich er met verve aan gewijd, duidelijk om het vertrouwen niet te beschamen dat men in hem had gesteld. Stravinsky zei zelf later dat in zijn compositie de invloed van zowel Tsjaikovski als Rimski-Korsakov merkbaar is: het wat hij noemt opera-achtige en vocale element van Tsjaikovski en de harmonie en orkestkleur van Rimski-Korsakov. Zo waren de hoornglissando’s al gebruikt door Rimski-Korsakov in diens Mlada.
De compositie werd in nauwe samenwerking met Fokine gemaakt, hoewel Stravinsky later vertelde dat iedereen die betrokken was geweest bij het project zijn aandeel had geleverd en het vooral Léon Bakst was geweest die het scenario had uitgewerkt. Bakst ontwierp ook de kostuums van de Vuurvogel en de Prins. Stravinsky werd op de hoogte gehouden van elk detail in de choreografie, van elke invulling van zijn partituur. Hij was bij alle repetities van de Ballets Russes in Sint-Petersburg aanwezig. Tamara Karsavina van het Imperial Ballet verving Anna Pavlova omdat deze de muziek te gecompliceerd en te inhoudsloos vond.
Nadat het gezelschap was vertrokken naar Parijs volgde Stravinsky na een korte vakantie om de laatste repetities daar bij te wonen. Eind mei 1910 arriveerde Stravinsky in Parijs. De Vuurvogel was een succes vanaf het begin en na de première op 25 juni 1910 was Stravinsky beroemd. De Vuurvogel was nieuw door zijn stijl en expressie, maar het was ook tegelijkertijd niet revolutionair, en dat zorgde voor een onmiddellijk succes bij het publiek. Ook kunstenaars toonden hun bewondering: Claude Debussy, Maurice Ravel, Manuel de Falla, Florent Schmitt en Erik Satie. De erop volgende zomer ontmoette Stravinsky in Parijs Giacomo Puccini, Sarah Bernhardt, Marcel Proust en Paul Claudel.Stravinsky was met dit werk in Parijs, het artistieke en muzikaal hart van de wereld, aanvaard.
Het verhaal gaat over twee soorten magische wezens: de Vuurvogel, die het goede vertegenwoordigt, en de tovenaar Kastchei, de belichaming van het kwaad. Wee de mens die in zijn macht komt. Meisjes worden gevangen gehouden, mannen in steen veranderd. Kastchei is onsterfelijk zolang als zijn ziel onaangetast blijft; die ziel wordt in de vorm van een ei bewaard in een kistje. De jonge Prins, Ivan Tsarevitch, zwerft ‘s nachts door de tovertuin van Kastchei op jacht naar de Vuurvogel. Hij vindt de Vuurvogel in de bomen met de gouden appels. Ivan vangt de vogel; die smeekt hem haar te sparen en belooft hem te helpen in ruil voor haar vrijheid. Ivan trekt haar een veer uit als voorwaarde voor haar vrijheid.
Dan ontmoet Ivan een groep van 13 meisjes en hij wordt verliefd op een van hen; hij ontdekt dat zij en de andere meisjes prinsessen zijn die door de betovering van Kastchei gevangen zijn. Bij de dageraad moeten de meisjes terugkeren naar Kastchei’s paleis; Ivan breekt de poort open en er klinkt een carillon waardoor hij wordt ontdekt door de wachtmonsters van Kastchei. Ivan wacht het lot van de andere mannen: hij zal in steen veranderen. Ivan herinnert zich de veer van de Vuurvogel; hij zwaait er mee en de vogel verschijnt en betovert Kastchei en zijn volgelingen die hierdoor een grote wilde helledans uitvoeren; vervolgens zingt de Vuurvogel een slaaplied en Kastchei en de zijnen vallen in slaap. De Vuurvogel onthult Ivan het geheim van Kastchei’s onsterfelijkheid en brengt hem naar de grot waar het ei is verstopt. Ivan opent het kistje en smijt het ei kapot; de tovenaar sterft meteen, de betoveringen worden verbroken en de gevangenen zijn weer vrij. Ivan en zijn Tsarevna trouwen.
Voor de liefhebbers: een klein stukje uit een balletopvoering, gedanst door het Koninklijk Ballet in Covent Garden Opera House:
Het Vioolconcerto in a mineur, opus. 82, door Alexander Glazunov (1865-1936) is één van zijn meest populaire composities. Geschreven in 1904, werd het concerto opgedragen aan violist Leopold Auer, die het voor het eerst uitvoerde in de Russische Musical Society in Sint Petersburg op 15 februari, 1905. De Britse première van het concerto volgde ruim een jaar later, onder leiding van Sir Henry Wood en met Mischa Elman als solist.
Het vioolconcert is vrij representatief voor Glazunov’s technisch briljante stijl. Er zijn geen pauzes of genummerde onderdelen in het concerto toch wordt het vaak omschreven als bestaande uit drie of vier delen, die verschillend kunnen worden genoemd.
Moderato
Andante sostenuto
Piu animato
Allegro
Het langzame tweede deel wordt naadloos ingevoegd in het midden van de eerste deel, dat een originele en zeldzame structurele samenstelling heeft.
De belangrijkste cadenza aan het einde van het eerste deel maakt gebruik van een “uitgebreide dubbelklik stoppen techniek” en wordt beschouwd als één van de moeilijkste onderdelen van het concerto.
“Wer die Musik liebt, kann nie ganz unglücklich werden.”
Franz Schubert
De Symphony No. 2 in Bes majeur, D. 125, is een symfonie van Franz Schubertgecomponeerd tussen 1814 en 1815.
Als zeventienjarige had Schubert een full-time job als onderwijsassistent aan de school waar zijn vader werkte. Hij volgde ook twee keer per week les bij Antonio Salieri waar hij altviool speelde in een studentenorkest. Daarnaast bleek hij nog tijd te hebben om aan een verbazingwekkend ritme muziek te schrijven. Het is in deze periode dat hij zijn 2de symfonie schreef.
Noch deze , noch enige andere symfonie van Schubert kregen de erkenning die ze verdienden en het duurde decennia voor zijn muziek die erkenning kreeg.
Er zijn vier bewegingen :
I. Largo – Allegro vivace
II. Andante in E flat major
III. Menuetto : Allegro vivace in C minor – Trio in E flat major
IV. Presto
In de opening beweging, is het eerste thema van het Allegro vivace gebaseerd op het corresponderende eerste thema van Ludwig van Beethoven ouverture ‘s The Creatures of Prometheus .
Het tweede deel is een thema met vijf variaties in Es majeur ,
De melodie van het trio is eigenlijk een variant van het thema dat in de tweede beweging voorkomt
Het Klarinetconcert in A majeur, KV622, is een compositie van Wolfgang Amadeus Mozart voor klarinet en orkest. Het werd in 1791 geschreven voor klarinettist Anton Stadler, en is daarmee een van de laatste voltooide werken van Mozart, die in december van dat jaar overleed.
Het bestaat uit drie delen:
Allegro
Adagio
Rondo. Allegro
Anton Stadler
Het stuk werd oorspronkelijk geschreven voor de bassetklarinet, die een lager bereik heeft dan een reguliere klarinet. Om het stuk toch toegankelijk te maken voor bespelers van de gewone klarinet, besloot Mozarts uitgever om een versie te publiceren waarin de lage noten werden geoctaveerd naar een regulier bereik. Het origineel ging daarna verloren. Pas in het midden van de twintigste eeuw werd ontdekt dat de gepubliceerde uitgave niet het origineel was, en werden pogingen gedaan om het originele werk te reconstrueren.
Het bekendste gedeelte van het klarinetconcert is het Adagio, dat meerdere keren als filmmuziek werd gebruikt, bijvoorbeeld in de soundtrack van Out of Africa.