Julianus Maria Augustinus (August) De Boeck (Merchtem 9 mei 1865 – aldaar overleden op 9 oktober 1937) was een Belgisch componist, organist en muziekpedagoog. Hij was de zoon van de organist en dirigent Florentinus (Flor) De Boeck (1826-1892).
De Boeck volgde aanvankelijk muziekles bij de organisten Benoit Vereertbrugghen in Opwijk en Jozef Vastersavendts in Asse. Hij studeerde vanaf 1879 orgel aan het Koninklijk Conservatorium te Brussel bij Alphonse Mailly, van wie hij van 1887 tot 1903 assistent was. Zijn orgelstudie sloot hij in 1891 af met het virtuositeitsdiploma. De andere studievakken harmonieleer, contrapunt en fuga bij Hubert Ferdinand Kufferath sloot hij af in 1889 met onderscheiding. Verdere docenten waren Joseph Dupont (theoretische harmonie) en Gustave Sandré (praktische harmonie).
Met Paul Gilson was hij goed bevriend. Hoewel zij vrijwel even oud waren, werd De Boeck meestal als leerling van Gilson gezien.
Van 1892 tot 1921 was hij als organist bij enkele kerken werkzaam; van 1892 tot 1894 in de kerk Onze Lieve Vrouw ter Noodt in Merchtem, vanaf 1894 in de St. Bonifatiuskerk in Elsene en van 1900 tot 1921 ook in de kerk van de Karmelieten in Elsene. Zijn vakbekwaamheid en zijn virtuositeit als organist was in heel België bekend.
Van 1909 tot 1920 werkte hij als professor in harmonieleer aan het Koninklijk Vlaams Muziek-Conservatorium te Antwerpen. Daarna werkte hij tot 1930 aan het Koninklijk Muziek-Conservatorium te Brussel. Hij was tevens directeur van het Stedelijk Conservatorium te Mechelen van 1921 tot 1930.
De Boeck schreef niet minder dan 400 composities in alle genres. In zijn omvangrijk oeuvre treffen we heel wat werken aan die, met Europese maatstaven gemeten, beslist de vergelijking kunnen doorstaan met composities van menig beroemd buitenlands componist. Samen met Paul Gilson en Lodewijk Mortelmans probeerde August De Boeck zich los te maken van de al te grote invloed van Peter Benoit en hij zocht naar Europese aansluiting, maar dit werd in de Vlaamse muziekwereld als revolutionair beschouwd. Zoals vele van zijn generatiegenoten is De Boeck echter steeds een romanticus gebleven, met een vloeiende, mild- zangerige schrijftrant en een weelderige en kleurrijke instrumentatie. In zijn beginperiode werd hij sterk beïnvloed door de Russische nationale school met Nikolaj Rimski-Korsakov en Aleksander-Borodin.
De in 1893 ontstane “Rhapsodie Dahoméenne” zou de meest gespeelde orkestcompositie van De Boeck worden. Hier bewijst De Boeck dat hij zich de lessen van Paul Gilson en de voorbeelden van de Russische meesters op een heel persoonlijke wijze had eigen gemaakt. Vrij vlug speelde ook het Franse impressionisme een rol. Maurice Ravel verklaarde ooit dat enkele Franse liederen van De Boeck “even mooi waren als die van Gabriel Fauré”.
In tegenstelling tot zijn vriend Paul Gilson kunnen we De Boeck niet beschouwen als de vader van de Belgische blaasmuziek. De Boeck had bij het schrijven van werken voor harmonie en fanfare een ander doel voor ogen dan Paul Gilson. Hij schreef deze werken vooral om zijn vrienden in de plaatselijke harmonie of fanfare een plezier te doen en niet om het blaasorkest als volwaardige orkestvorm een nieuw en origineel repertoire te geven. Een uitzondering vormt de ‘Fantaisie’ (1902) voor de ‘Fanfare Wagnérienne’, de samenspelklas kopers van het Koninklijk Muziekconservatorium van Brussel. Enkele van De Boecks bekende werken zoals de ‘Dahomeese Rhapsodie’ en het ‘Impromptu voor klarinet en piano’ werden bewerkt voor harmonie door enkele militaire kapelmeesters en staan nog steeds op het repertorium.
De Boecks hoedanigheden als mens en als componist vinden zonder twijfel hun oorsprong in het milieu van zijn geboortedorp, waarmee hij zich altijd bleef verbonden voelen. In een zeldzaam interview, enkele dagen voor zijn dood, sprak De Boeck een oordeel uit over de jongeren onder de componisten: “ Er zijn veelbelovende krachten. Maar over het algemeen mist hun werk grondige studie. Men meent te vlug dat men het zonder de regels kan doen. Maar men moet ze kennen om ze behoorlijk te overtreden. Strawinsky zei eens aan een jong componist, die hem vroeg of het wel nodig was, fuga en contrapunt te schrijven: “ Leer fuga en contrapunt zolang en zoveel ge kunt!”. Het was een wijs antwoord. En dan, er is te veel maakwerk. Het komt niet “van onder de gilet”. Uit het hart moet het komen. En de technische kennis, de beslagenheid doen de rest… Als men technisch gewapend is, dan kan men de ingeving van het ogenblik, in al haar oprechtheid, des te beter vastleggen…”. De Boeck was een levensgenieter met een breugheliaanse humor.
Naar aanleiding van de 75e verjaardag van zijn overlijden nam de gemeente Merchtem het initiatief om een August De Boeckjaar (2011-2012) te organiseren. Er verscheen voor de eerste maal een wetenschappelijke monografie over de componist en een drietal nieuwe CD’s met pianomuziek, symfonische muziek en zijn godsdienstige composities.
Wij mogen voortaan een groot kruis (met RIP als titel) maken over de (toekomstige) Vlaamse componisten, vermits Hilde Crevits het niet meer nodig acht om NOTENLEER op het programma te zetten in de muziekscholen.
Voortaan ènkel nog prentenboeken uitbrengen, en de kinderen zelf een interpretatie aan de prentjes laten geven ware juist éven dwaas als muziek aanleren zonder énig begrip van hetgeen die muziektekens beduiden.
Mitraillette-Hilde is waarschijnlijk kandidate voor “het grootste Westvlaamse KIEKEN” (èn tenslotte een hoge score behalen)
Zijn “praalgraf” bevindt zich op het kerkhof van de gemeente Merchtem, op het einde van de midden gang.
Aan het begin van deze gang, aan de linkerzijde, bevindt zich ook de grafzerk van Jules De Winde waar hij begraven lag tot aan zijn overbrenging naar de crypte onder de IJzertoren.
Voor de rest wordt men er geconfronteerd met de personencultus van Eddy De Block, broer van …. n.a.v. nieuwe begrafenisperken.