Het gedicht gaat over een boek, ‘Uit het Zwartboek der Zwarten’ dat in 1945, net voor het einde van de oorlog werd uitgegeven en dat de uitspattingen aanklaagt van de repressie na de bevrijding in 1944, uitspattingen die ook vanuit onverdachte hoek werden aangeklaagd of veroordeeld, zoals onder meer door Kardinaal Van Roey in zijn Vastenbrief van 1945. Hij besluit deze brief: “… dat Duitse methoden, die wij tijdens de bezetting verafschuwden, onder een Belgisch regime in voege zouden blijven.”
Het is het boek over dit aspect van de geschiedenis dat de dichter Wies Moens, zelf als collaborateur veroordeeld tijdens de repressiejaren, inspireerde tot dit aangrijpend gedicht dat hier ook door hemzelf gelezen wordt en dat er wel een speciale dimensie door krijgt.
Opname gemaakt bij de dichter thuis in Nederland in het jaar 1968.
Uit het Zwartboek der Zwarten