Aaron Copland, die oorspronkelijk Kaplan heette, werd in Brooklyn geboren op 14 november 1900. Hij is van Russisch-joodse afkomst, net als George Gershwin die twee jaar eerder geboren werd. Aaron was het vijfde kind van een groot gezin. Reeds op jeugdige leeftijd vertoonde hij interesse voor muziek, ballet en literatuur.
Toen hij zeventien was, kreeg hij muzieklessen van Rubin Goldmark, die ook leraar was van Gershwin. De klassieke lessen verveelden hem echter, en op zijn twintigste, toen hij genoeg gespaard had, vertrok hij voor vier jaar naar Parijs. Hij ging er les volgen bij Nadia Boulanger, die erg van de nieuwe muziek hield, vooral van de werken van Stravinksy. Deze adviseerde Copland om meer reizen naar Europa te ondernemen.
In 1924 keerde hij terug naar Amerika, waar zijn eerste werken werden uitgevoerd. Bij de première van zijn orgelconcerto zei de dirigent tegen het publiek: “Als een jongeman van 23 jaar in staat is zo’n stuk te componeren, is hij binnen vijf jaar in staat om een moord te plegen.” Copland schreef zich in als lid van de vereniging van componisten, en begon ook boeken te schrijven. Tussen 1939 en 1960 schreef hij ‘What to listen for in music’, ‘Our New Music’, ‘Music and imagination’, ‘Copland on music’.
Hij was van mening dat kunst in de maatschappij even belangrijk is als industrie en hechtte bijgevolg groot belang aan de goede relatie tussen componisten en de maatschappij als geheel. Hij was actief in het hele muziekleven. Hij was onder andere medestichter van de American Composers Alliance, waarvan hij voorzitter werd tussen 1937 en 1945. Hij was ook altijd op zoek naar sponsors voor concerten van nieuwe Amerikaanse muziek. In de jaren ’40 maakte hij een tournee naar Mexico als cultureel ambassadeur van de Verenigde Staten. Hij doceerde tevens aan Harvard University.
Copland stierf op 2 december 1990. Gedurende heel zijn leven werd hij gewaardeerd en kreeg hij vele onderscheidingen.