Vrijmetselarij verboden voor katholieken

Op de Filippijnen zou vrijmetselarij nogal populair zijn. Vandaar dat het Vaticaan nogmaals het resp. dogma herhaalde, nl. dat het katholieken verboden is deel uit te maken van de vrijmetselarij.

Bij de Grootloge van België lezen we:

“Bij de oprichting van de Vrijmetselarij waren katholieken aanwezig in de loges. De Vrijmetselarij was nog maar enkele decennia oud, toen de paus in 1738 de katholieken verbood vrijmetselaar te worden. De eerste veeroordeling had te maken met het verbod van Katholieken om lid te worden van organisaties waar ook andersdenkenden waren. Deze maatregel werd tot tweemaal herhaald in de 19de eeuw. De excommunicatie gebeurde via een pauselijke bull, een vorm die zowel werd gebruikt voor geestelijke als wereldlijke communicaties. De Paus was toen immers nog wereldlijke heerser over de pauselijke staten in Italië, een gebied dat veel groter is dan het huidige Vaticaanstad. Het hoofdmotief lijkt toen politiek geweest te zijn: de kerk vermoedde dat ook Vrijmetselaars zaten achter de eenmaking van Italië die het verlies van de pauselijke staten tot gevolg had.

Een spoor vindt men hiervan terug in de artikels uit het kerkelijk recht dat de excommunicatie van de katholieke vrijmetselaars bevatte. Het artikel uit 1917 excommuniceert diegene die lid zijn of meewerken aan de Vrijmetselarij of andere gelijkaardige verenigingen die tegen de kerk complotteren. In 1983 verandert het kerkelijk recht. De Vrijmetselarij wordt niet meer bij naam genoemd. Er blijft enkel de verwijzing naar het toetreden tot verenigingen die tegen de kerk ageren. De Vrijmetselarij ageert uiteraard niet tegen de kerk, maar de vrijmetselaars blijven gevoelig aan integristische tendensen, en aan de mogelijke vermenging van kerk en staat.

Omwille van de politieke aspecten van de pauselijke bull, werd die in veel landen weinig toegepast. Zo waren er rond het jaar 1800 in België ook katholieke geestelijken vrijmetselaar, en zelfs een bisschop. In 1837 is er een brief van de Belgische bisschoppen die de katholieken verplicht uit de Vrijmetselarij treden. De klerikale tendens domineert in de katholieke kerk, d.w.z. de tendens om de scheiding tussen kerk en staat terug te draaien. Van de weeromstuit blijven diegene die niet akkoord gaan met het klerikalisme over in de Vrijmetselarij. Op dat ogenblik zijn er in het jonge België nog geen politieke partijen zoals we die vandaag kennen. De Vrijmetselarij wordt zo de facto het politieke centrum van wie niet tot de klerikalen behoort. De Vrijmetselarij wordt zo ook de kern van de liberale partij “avant la lettre”. Deze situatie is analoog in andere katholieke landen in Europa. Slechts in de tweede helft van de 19de eeuw ontstaat de liberale partij als dusdanig, en daarna de socialistische. Ook de vrijzinnige levensbeschouwing organiseert zich in eigen organisaties. (zie ook : Wat is de relatie met de vrijzinnigheid?). Daardoor kon de Vrijmetselarij in België zich weer gaan concentreren op haar eigenlijke missie: de zoektocht van de mens. De maatschappelijke actie gebeurt sedert dan weer op de passende fora. De oprichting van de Grootloge van België in 1959 past in het benadrukken van het zoeken, en de symbolische methode.

Kan een katholiek Vrijmetselaar worden?
In 1983 verklaart de congregatie voor de geloofsleer o.l.v. kardinaal Ratzinger, ondertussen Paus Benedictus XVI, dat de schrapping van de expliciete vermelding van de Vrijmetselarij uit het canoniek recht niet betekent dat het negatief oordeel van de kerk veranderd is. Dat belet niet dat in veel landen de lokale kerkelijke overheden een veel toleranter houding hebben ontwikkeld tegenover de Vrijmetselarij. (Zie ook de website van het Vaticaan over dit onderwerp)

Voor de Vrijmetselarij is het aan de katholiek die vrijmetselaar wil worden om zelf uit te maken of de principes van de Vrijmetselarij tegen zijn godsdienstige overtuiging in gaan, en in welke mate hij zich dan (nog) katholiek noemt. Voor de Vrijmetselarij volstaat het dat de kandidaat zoekend is in volle persoonlijke vrijheid en eer en geweten, m.a.w. dat de humanistische kant aanwezig is, niet de integristische.”