Het gedicht in het Brussels deed me denken aan Renaat Grassin. Intussen wellicht bij velen een onbekend iemand. Hij overleed immers al jaren geleden in 1964. Toch zal hij – naar onze mening – bij onze lezers nog een snaar kunnen beroeren.
Het Ketje, zo noemde Vlaanderen hem. Ook hij belandde tijdens de repressie in ”t pensionnoet’ omdat hij tijdens de oorlog de mensen had doen lachen. Dat was een zeer onvaderlandse, een incivieke daad. Zat samen met Ernest Claes in Sint Gillis, die een hoofdstuk aan het Ketje wijdde in zijn boek ‘Cel 269’.
Een kort stukje hieruit:
‘Het etiketje op zijn celdeur draagt de letters T.D. – Très Dangereux. Hij zit daar met zes kameraden. Hij zelf noemt T.D.: Te Deum Laudamus. “
“Als het wagentje met de eetmarmitten en kruiken door de gang rammelt, schreeuwt het Ketje: ‘Crème gla…a…a…-ce!… Tien cens veur ‘n horeke…’ Of ‘le mocca’…”
“Als het Ketje hier buitenvliegt dan is het omdat ze er willen van af zijn. Het zou jammer wezen, ze moesten hem aan het hoofd stellen van ‘la rééducation nationale’. Voorlopig zit hij hier. Want hij heeft de mensen doen lachen.”
François Mitterand zei ooit: “qui perd sa langue, perd son âme”. Brussel heeft inderdaad zijn Vlaamse ziel verloren. Het Ketje belichaamde die ziel.
Da’ thelepathie zeker?? Ik dacht gisteren nog – toen ik dat stukje over Brussel las – aan ‘t ketje’! Ik wou het opzoeken om het door te zoeken, maar…men was mij voor!! ;o)