Geschiedenisles van Paul De Ridder (2)

BRUSSEL: HET EERSTE EN ERGSTE SLACHTOFFER VAN BELGIE

Sommigen zullen het niet graag horen maar de waarheid heeft haar rechten: Brussel is nooit een Vlaamse stad geweest. Net als Leuven, Antwerpen, ’s Hertogenbosch, Lier, Turnhout, Breda, Tienen, Zoutleeuw … is Brussel immers een Brabantse stad. Dit is allerminst kleinzielige haarklieverij. Want het historische feit dat Brussel deel uitmaakt van Brabant en niet van Vlaanderen heeft verstrekkende gevolgen gehad.

Brabant – net als Holland, Loon (Limburg), Gelderland en de andere vorstendommen van de Nederlanden (dus ook Namen, Henegouwen, Luxemburg) behoren immers tot het middeleeuwse Duitse Rijk. Vlaanderen (d.w.z. Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen, Zeeuws-Vlaanderen en Frans-Vlaanderen) bekleedt dus een uitzonderingspositie in de Nederlanden.

Vlaanderen behoort immers als enige tot Frankrijk en niet tot het Duitse Rijk. Er is echter één uitzondering: Rijks-Vlaanderen (het Land van Aalst). Enkel dit gebied ressorteert, net zoals alle andere vorstendommen van de Nederlanden, onder het middeleeuwse Duitse Rijk. De rest van Vlaanderen hangt dus af van … Frankrijk. Met alle gevolgen van dien.

Het volstaat de oorkonden van steden als Gent, Brugge en Ieper door te nemen om onmiddellijk vast te stellen hoe vaak hier tijdens de middeleeuwen het Frans gebruikt wordt. Uiteraard was in het Nederlandstalige deel van Vlaanderen het “Vlaams” de voertaal van de brede lagen van de bevolking. Toch bezat zelfs hier lange tijd een bovenlaag van Fransgezinde “Leliaerts” veel invloed.

In Brabant daarentegen is het begoede en machtige patriciaat Nederlandstalig. Ook de overheid gebruikt de taal van de bevolking : het Nederlands of “Dietsch”, “Duutsch” of “(Neder-) Duytsch” zoals men het Nederlands toen noemde. Enkel in het uiterste Zuiden van Brabant (dat in het Franse taalgebied ligt) is dat niet het geval. In Nijvel en “le Roman Pays de Brabant” wordt – volkomen logisch – het Frans gehanteerd.

De Belgicistische historicus Godefroid Kurth (1847-1916), de leermeester van Henri Pirenne, stelde dan ook vast: “Le Brabant était la seule de nos provinces où l’on restât fidèle, avec une obstination patriotique à la langue maternelle qui était le flamand (lees “thiois”) lorsque elles (d.w.z. Brussel, Leuven, Antwerpen , Den Bosch enz. ) renoncèrent à la langue savante qui était le latin, c’est en flamand (lees “thiois”) qu’elles délibérèrent sur les intérêts publics. ll y a dans ce simple fait un indice des plus significatifs : le Brabant échappait au rayonnement de la culture française, il vivait de sa vie propre, il formait un royaume en miniature”.

ONDER VREEMDE VORSTEN

Na het uitsterven van de autochtone Brabantse dynastie komt Brussel, net als de rest van Brabant, onder het gezag van de hertogen van Bourgondië. Dit Franse geslacht had reeds eind 14de eeuw de macht veroverd in Vlaanderen. Onder Bourgondisch bewind (1406-1482) vestigen een beperkt aantal edelen en hovelingen zich te Brussel. De centrale administratie van de Bourgondiërs – die overigens ook over Holland, Zeeland en Friesland regeren – verloopt in het Frans.

Dit leidt tot een zekere ‘taalgevoeligheid’. De Franse kroniek-schrijver Jean Molinet verklaart in 1488 dat de Brusselaars Walen en Fransen haatten omwille van hun taal… Vanaf 1482 nemen de Habsburgers de macht over in de Nederlanden. Zowel de Spaanse (1482-1713) als de Oostenrijkse Habsburgers (1713- 1794) behouden het Frans als de taal bij uitstek voor de centrale instellingen. Die zijn sinds 1531 grotendeels in Brussel gevestigd.

Toch krijgen slechts weinig Brusselaars rechtstreeks te maken met de vorstelijke hofhouding, met de Raad van State, de Geheime Raad of de Raad van Financiën. Wanneer een inwoner van Brussel al eens contact heeft met de overheid dan is dat vrijwel altijd het stedelijke college van wethouders, schepenen en gezworenen. Welnu: zowel in het stadsbestuur als in de andere plaatselijke instellingen (ambachten, rederijkerskamers, kerken, kloosters, gasthuizen en godshuizen) blijft het Nederlands de voertaal tot aan de Franse bezetting (1792-1815). Rond 1740 roept de Franse filosoof Voltaire dan ook verontwaardigd uit: ‘Le diable, qui dispose de ma vie, m’envoie à Bruxelles et songez, s’il vous plaît, qu’à Bruxelles il n’y a que des Flamands.’

Men stelt ook hier vast dat Franstaligen steevast de naam “Flamand” hanteren … en niet de correcte term “Néerlandais”. Zij insinueren dat het om een dialect zou gaan en geen cultuurtaal. Tijdens de zeventiende en achttiende eeuw geniet het Frans overal in Europa hoog aanzien. Ook in de Zuidelijke Nederlanden pogen een aantal welstellende burgers de Franse levensstijl na te bootsen. De Oostenrijkse keizer Jozef II verklaart dan ook: ‘Les habitants de Bruxelles et des Pays-Bas (dus niet alleen in Brussel) sont des imitateurs de leurs voisins. Le fond est hollandais (sic) et le vernis français.’ Terloops: met Pays-Bas bedoelt Jozef II uiteraard de Oostenrijkse Nederlanden en niet de sinds 1581 onafhankelijke Noordelijke Nederlanden: de zogenaamde “Provinces Unies”.

BRUSSEL IS EIND 18DE EEUW EEN NEDERLANDSE STAD

Jan Baptist Verlooy - Wikipedia

In zijn beroemde “Verhandeling op d’onacht der moederlyke tael in de Nederlanden” (1788) schrijft de Brusselse advocaat J.B.C. Verlooy dat 95% van de Brusselse bevolking Nederlands spreekt. Met andere woorden: vlak vóór het begin van de Franse Bezetting (1792) wonen er in Brussel zo’n 5 % Franstaligen. Het gaat vooral om edelen en vermogende burgers die zich gevestigd hebben in de buurt van de Koudenberg en de Zavel.

Uitgerekend in die “Hofwijck” worden vanaf 1775 grootschalige infrastructuurwerken uitgevoerd. De Oostenrijkse Habsburgers laten dan de ruïnes slopen van het in 1731 door brand vernielde paleis van de hertogen van Brabant. Verlooy ziet met eigen ogen hoe er in de buurt van het classicistische Lotharingenplein (het huidige Koningsplein) een exclusieve wijk groeit. De centrale overheid biedt er een hele reeks gronden te koop aan. De prijzen van de kavels rond het nieuwe stadspark liggen zeer hoog. Een gewone Brusselaar mag het vergeten hier een stuk grond te kopen. Alleen edellieden en zeer vermogende burgers zijn daartoe in staat. Het valt trouwens op dat vrijwel alle verkoopakten van de huizen en gronden rond de Warande in het Frans zijn opgesteld. Elders in Brussel verlopen soortgelijke transacties vrijwel altijd in het Nederlands.

SOCIALE VERDRINGING

Kortom, op het einde van de 18de eeuw is J.B.C. Verlooy in de “Hofwijck” getuige van een kras staaltje van sociale verdringing. Verlooy, een sociaal bewogen intellectueel, revolteert. Hij legt zich niet neer bij dit “natuurlijk” proces waarbij de sterkere de zwakkere verdringt. Niet alleen een zogezegde “elite” heeft rechten maar ook de gewone man. Ook onder het eenvoudige volk leeft er heel wat talent. Dit blijft echter ongebruikt wegens gebrek aan degelijke scholing en opleiding. In het belang van de natie moeten die talenten de kans krijgen zich te ontplooien. Precies daarom moet de taal van het volk geherwaardeerd worden. Nu echter wordt het Nederlands misprezen en veracht. Verlooy formuleert hier een van zijn grondgedachten: mensen kunnen pas ten volle betrokken worden bij het bestuur van het land wanneer zij dit in hun eigen taal kunnen doen. Met andere woorden: de democratisering van de samenleving is enkel mogelijk wanneer de eigen taal, cultuur en identiteit gerespecteerd en gevaloriseerd worden.

In 1792 veroveren de Franse revolutionaire troepen de Zuidelijke Nederlanden.

In 1795 worden de Oostenrijkse Nederlanden ingelijfd bij Frankrijk. De Frans bezetter voert gedurende meer dan twintig jaar (1794-1815) een systematische verfransingspolitiek. Het Nederlands is verboden . Na de nederlaag van Napoleon te Waterloo krijgt het Nederlands nieuwe kansen onder Willem I van het Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830).

ONAFHANKELIJK BELGIE

In 1830 komt – door separatisme – het Koninkrijk België tot stand. Het Frans is de enige officiële taal. Dit werd destijds verantwoord met het fabeltje dat er … geen Nederlandse bestuurstaal voorhanden was. Indien de Belgische machthebbers zich de moeite zouden getroost hebben om bijvoorbeeld de “Publicatieboeken” (1635 – 1793) van de stad Brussel te raadplegen, dan zouden zij onmiddellijk hebben vastgesteld dat er wel degelijk een Nederlandse bestuurstaal bestond. In die “Publicatieboecken” staan inderdaad duizenden mededelingen aan de bevolking van Brussel die tussen 1635 en 1793 officieel werden afgekondigd (“gepubliceerd”) op de pui van het Brusselse stadhuis. Het gaat meestal om gedrukte affiches.

Na 1830 wordt Brussel dus de hoofdstad van de gecentraliseerde Belgische Staat. In naam van het nobele beginsel van de “taalvrijheid” worden niet alleen de Brusselaars maar ook alle andere Nederlandstaligen in België bestuurd in het Frans. Tot in de verste uithoeken van Brabant, Limburg en Vlaanderen worden Franstalige ambtenaren benoemd. Vaak gaat het om mensen uit Wallonië en zelfs uit Frankrijk. Kortom: de structuur van het toenmalige België was inderdaad bijzonder eenvoudig: één land, één regering, één administratie en één bestuurstaal. Die bestuurstaal was uiteraard het Frans. Wat had U gedacht!

DE VERFRANSING ZET ZICH DOOR

In Brussel, het machtscentrum bij uitstek van het francofone België, bestaat er, meer nog dan in andere steden, een behoefte aan Franstalige bedienden en ambtenaren. Niet alleen de ministeries en overheidsdiensten, maar ook de banken, verzekeringen, drukkerijen, uitgeverijen en andere bedrijven hebben geschoold personeel nodig.Talloze Walen vinden hier werk. Ook vele “Vlamingen” trekken naar Brussel. Die waren trouwens in hun geboortestreek al min of meer verfranst

Tijdens de negentiende eeuw groeit de bevolking van Brussel dan ook sterk aan. In steden als Gent en Luik verrijzen grote fabrieken waar honderden arbeiders werken, vaak in erbarmelijke omstandigheden. Van een dergelijke grootschalige industrialisering blijft de hoofdstad gespaard. Met uitzondering van een gemeente als Molenbeek vindt men in Brussel eerder kleine en ambachtelijke bedrijven.

De hoofdstedelijke bourgeoisie wordt dus niet geconfronteerd met een strijdvaardig proletariaat. In Brussel dromen de gewone burgers niet van de gewelddadige revolutie. Integendeel, de lagere maatschappelijke groepen kijken met ontzag op naar de begoede klasse. Zij pogen de betere standen zoveel mogelijk te imiteren. Essentieel daarbij is de kennis van het Frans, het kenmerk van wie het gemaakt heeft in het leven. Al wie wil opklimmen op de sociale ladder moet er dus voor zorgen dat hij zo snel mogelijk Frans kan spreken. Het beheersen van die taal – ook al is het op z’n “Beulemans” – vormt de noodzakelijke voorwaarde voor sociale promotie. Zowel de autochtone Brusselaars als de mensen die vanuit Brabant, Vlaanderen en Limburg naar de hoofdstad verhuisden, krijgen telkens weer te horen dat ze “hun Frans moeten kennen”’. Dit werd er echt “ingehamerd”.

Gevolg: zelfs vandaag nog hanteert men die stereotiepe uitdrukking. Een paar dagen geleden betreurde de viroloog Erika Vlieghe in “De Afspraak” (VRT) dat de Vlamingen hun Frans niet meer kenden zoals vroeger …. Maar ondanks de enorme sociale druk toch blijft de grote meerderheid van de Brusselaars nog lange tijd Nederlandstalig. Dat blijkt duidelijk uit de talentelling van 1846, uitgevoerd door de ambtenaren van het francofone België. Die hadden er uiteraard alle belang bij om het aantal Franstaligen op te drijven. Toch spreekt in 1846 niet minder dan 60,28% van de Brusselse bevolking nog altijd Nederlands.

GROOTSCHALIGE INFRASTRUCTUURWERKEN

In de bredere volkslagen breekt de verfransing pas door op het einde van de negentiende eeuw. Dit is onder meer het gevolg van grootschalige infrastructuurwerken. Tussen 1866 en 1883 bouwt architect Jozef Poelaert op de Galgenberg het gigantische Justitiepaleis. Talloze huizen van gewone mensen gaan tegen de vlakte. De bewoners moeten andere oorden opzoeken. Vanaf 1867 gebeurt hetzelfde aan de oevers van de Zenne. Burgemeester Jules Anspach had besloten de benedenstad te “saneren”. Dit leidt niet alleen tot de overwelving van de Zenne (1867-1871), maar ook tot de aanleg van de centrale lanen. Langs de nieuwe boulevards verrijzen statige burgerhuizen en luxueuze winkels naar Parijs model.

In het gerenoveerde stadscentrum is er niet langer plaats voor de Brusselaars die daar al eeuwenlang woonden. Zij moeten uitwijken naar verder gelegen volkse gemeenten. Sommige daarvan waren nog grotendeels landelijk (Anderlecht). In andere had een eenvou-dige arbeidersbevolking (Sint-Jans- Molenbeek) onderdak gevonden. De inwijking van die half verfransten uit Brussel-stad ondermijnt het Nederlands karakter van die dorpen.

Zo’n honderd jaar eerder (1775) was J.B.C. Verlooy in de buurt van de Koudenberg en de Warande getuige geweest van een kras staaltje van sociale verdringing. Een gelijkaardig proces herhaalt zich nu – maar op een veel grotere schaal – in de benedenstad en in de Marollen. Ook nu weer betalen de gewone Brusselaars het gelag. Zij zijn het ergste slachtoffer van het Belgisch systeem.

De verfransing deint verder uit. Ook al was de Vlaamse Beweging erin geslaagd een aantal taalwetten te bekomen toch liet de toepassing ervan veel te wensen over. Bovendien gelden die eerste taalwetten vaak niet eens voor Brussel, de plaats waar zij nochtans het meest nodig zijn. Erger nog: om in het Belgische parlement de taalwetten te laten goedkeuren, doen de Vlaamsgezinden telkens weer toegevingen aan de Franstaligen in Brussel en omgeving. Ook in Vlaanderen zelf is de francofone bovenlaag nog steeds machtig. Zij heeft vertegenwoordigers in het parlement. Ook die moeten bereid zijn de (schamele) taalwetten te stemmen. Gevolg: Brussel wordt meer en meer losgelaten en overgeleverd aan de verfransing.

Kortom: Vlaanderen ontvoogdde zich op kosten van Brussel. Hoewel de meerderheid van de bevolking van de stad Brussel nog lange tijd Nederlandstalig was, toch beschouwen zelfs de “Vlamingen” de hoofdstad als een “ville mixte” waar taalvrijheid moet heersen. Zij streven ernaar om van de ééntalig Nederlandssprekenden zo snel mogelijk goede tweetaligen te maken. De gevolgen laten zich raden. De Franstaligen zijn minder dan ooit geneigd om Nederlands te leren. Telkens weer luidde het: ‘Mais puisque toi tu parles français, pourquoi moi j’apprendrais encore le flamand?’

INVOERING VAN DE LEERPLICHT (1914)

In Nederlandstalig België heeft de invoering van de leerplicht (1914) gunstige effecten. Voortaan genieten alle kinderen tussen zes en twaalf jaar onderwijs. In “Vlaanderen” gebeurt dat stilaan meer en meer in het Nederlands. Voortaan groeien er generaties op van geschoolde Nederlandstaligen. Die beginnen door te stromen naar het hoger onderwijs en de universiteit. Uiteindelijk kunnen de francofonen ook de vernederlandsing van het hoger en universitair onderwijs niet blijven tegenhouden (vernederlandsing van de universiteit van Gent in 1930). In Brussel echter heeft de invoering van de leerplicht een heel andere uitwerking dan in Vlaanderen. Het onderwijs wordt er “vanzelfsprekend” in het Frans gegeven. Gevolg: pas nu kan de verfransing in Brussel volop doorstoten in de brede lagen van de bevolking.

Op nog geen drie generaties tijd raken oorspronkelijk Nederlandstalige gezinnen volledig verfranst. Dit proces verloopt als volgt. De grootouders spreken enkel hun vertrouwde Brabantse dialect en kennen vrijwel geen Frans. Om in het francofone België de toekomst van hun kinderen te garanderen, sturen zij hun kroost naar Franstalige scholen. Die jongens en meisjes krijgen dus hun volledige opleiding in het Frans. Met hun ouders spreken zij thuis nog altijd dialect. Maar wanneer zij zelf vader en moeder geworden zijn, spreken zij met hun eigen kinderen enkel nog Frans. Dit heeft als concreet gevolg dat de grootouders vaak niet meer in staat waren hun eigen kleinkinderen te begrijpen.

Voor de aanhangers van de Belgische taalideologie vormen dergelijke schrijnende toestanden geen enkel probleem. Volgens de voorstanders van de ‘taalvrijheid’ voltrekt er zich immers een volkomen normaal proces. Het Frans is immers een universele en superieure taal, terwijl “le flamand” een verzameling is van achterlijke dialecten. Het is dan ook niet meer dan billijk dat die superieure taal een inferieure taal verdringt.

Dit “natuurlijk” proces mag zeker niet verstoord worden door maatregelen om de sociaal zwakkeren te beschermen. Precies daarom zijn taalwetten, laat staan ingrijpende institutionele hervormingen, volkomen uit den boze. Het allerlaatste wat men mocht doen was aan de Nederlandstaligen eigen structuren geven zodat zij zelf hun belangen konden verdedigen.

Kortom : België moest eenvoudig en overzichtelijk blijven. Het “Belgisch niveau” zou alles wel beredderen. Een complex kluwen van onoverzichtelijke instellingen moest ten allen prijzen worden vermeden. Meteen begrijpt men waar M.R. – Voorzitter J.L. Bouchez zijn denkbeelden heeft gehaald…

INFERIEURE RASKWALITEITEN

Rond 1900 gaan een aantal Walen nog een stap verder. Zij verklaren onomwonden dat de achterstand van de Vlamingen het fatale gevolg is van “inferieure raskwaliteiten”. De verfransing van Brussel zet zich inmiddels steeds sterker door. Dit fenomeen blijft niet beperkt tot Brussel-stad. De ruimte binnen de tweede omwalling (de huidige Kleine Ring) raakt immers snel volgebouwd. Daarenboven maakt het toenemende verkeer de historische stadskern steeds minder leefbaar. Gegoede burgers wijken daarom massaal uit naar het groene ommeland van Brussel. Immobiliënspeculanten verkavelen er op grote schaal akkerland, weiden en bossen tot bouwgronden. De gemeentebesturen zorgen voor de aanleg van straten en rioleringen. Zij onthalen de kapitaalkrachtige Franstalige inwijkelingen met open armen.

Veel van die Brabantse dorpen worden trouwens al generaties lang geregeerd door lokale nobiljons (barons en graven). Die vurige Belgische patriotten krijgen nu een uitgelezen kans om fortuinen te verdienen in de vastgoedsector. Ook de lokale kerkfabrieken pikken af en toe een graantje mee.

Dit alles heeft verstrekkende gevolgen. In een brede rand rond Brussel neemt de segregatie toe, niet alleen sociaal en taalkundig, maar ook geografisch. In het ommeland van Brussel ontwikkelt zich een duale samenleving. Enerzijds blijven er de historische dorpskernen waar eenvoudige Brabantse mensen in bescheiden huizen wonen. Anderzijds ontwikkelen zich – volledig gescheiden van het oorspronkelijke centrum – nieuwe residentiële wijken. Vermogende Franstaligen betrekken er riante villa’s. Die inwijkelingen houden zich ver van de oorspronkelijke bevolking. Zij gedragen zich een beetje als ‘kolonialen’. Geen haar op hun hoofd denkt eraan de taal van de autochtone bevolking te leren. Wel integendeel!

Die welstellende bovenlaag vindt het niet meer dan vanzelfsprekend dat zij in hun nieuwe gemeente overal probleemloos in het Frans terecht kunnen. Niet alleen bij de plaatselijke winkeliers maar ook bij het gemeentebestuur, in het postkantoor, bij de belastingdiensten enz. Telkens weer hanteren zij het sublieme argument: “Mais nous vivons quand même en Belgique! ” Meteen wordt duidelijk wat België voor die mensen betekent: altijd en overal ongehinderd Frans mogen spreken. De plaatselijke bevolking staat permanent onder een loodzware sociale druk. De gevolgen blijven dan ook niet uit.

DE VERFRANSING GRIJPT STEEDS STERKER OM ZICH HEEN

Uit de volks- en talentellingen, georganiseerd tussen 1846 en 1947, blijkt dat steeds meer Brabantse dorpen rond Brussel verstedelijkt en verfranst worden. Op een paar jaar tijd raakt het Nederlands er totaal in de verdrukking. Gemeenten als Etterbeek, Ukkel, Sint-Lambrechts-Woluwe, Sint-Pieters-Woluwe, Watermaal-Bosvoorde en Oudergem tellen in 1846 nog meer dan 95% Nederlandstaligen. In 1947 echter zijn die mensen in hun eigen gemeente een verdrukte minderheid geworden. Toch zet de verfransing zich niet overal even snel en even sterk door. Gemeenten waar veel arbeiders woonden (bijv. Sint-Jans-Molenbeek, Anderlecht en Jette) behouden langer hun Nederlands karakter. Hetzelfde geldt ook voor de meer landelijke gemeenten zoals Evere, Ganshoren en Sint-Agatha-Berchem. Die worden pas in 1954 bij de tweetalige agglomeratie gevoegd.

Toch laat het eindresultaat aan duidelijkheid niets te wensen over. Tussen 1830 en 1954 heeft de Belgische “taalvrijheid” ervoor gezorgd dat niet minder dan 22 gemeenten losgemaakt werden uit het Nederlandse taalgebied en bedacht met een zogezegd ‘tweetalig’ statuut. Brussel (stad) 450 ha. Laken 925 ha. Haren 583 ha. Neder-Over-Heembeek 622 ha. Elsene 647 ha. Sint-Gillis 250 ha. Etterbeek 316 ha. Schaarbeek 884 ha. Sint-Jans-Molenbeek 656 ha Anderlecht 1.778 ha. Vorst 624 ha. Watermaal-Bosvoorde 1.293 ha. Ukkel 2.291 ha. Sint-Lambrechts-Woluwe 723 ha. Sint-Pieters-Woluwe 885 ha .Koekelberg 117 ha. Jette 526 ha. Evere 510 ha .Sint-Agatha-Berchem 295 ha. Ganshoren 241 ha. Oudergem 903 ha. Sint-Joost-ten-Node 113 ha; TOTAAL 15. 632 ha.

https://youtu.be/I5R9RINT_vo

Met andere woorden: in 1954 hadden de Nederlandstaligen al meer dan 15.000 hectare van hun territorium afgestaan. Die 22 gemeenten vormen vandaag het “tweetalige” Brussels Hoofdst-delijk Gewest. Maar daar blijft het niet bij. Bij het vastleggen van de taalgrens (1962-1963) maken de Franstaligen andermaal gebruik van hun politieke, sociaaleconomische en culturele machtsposities.

De Nederlandstaligen (niet de Franstaligen) moeten voor de zoveelste maal blijk geven van “goede wil” en van “zin voor verantwoordelijkheid”. Het compromis van Hertoginnedal verleende aan de Franstaligen in zes bijkomende Brabantse gemeenten “faciliteiten”. Wemmel 874 ha .Wezembeek-Oppem 682 ha. Linkebeek 415 ha. Kraainem 580 ha. Sint-Genesius-Rode 2.282 ha. Drogenbos 248 ha .TOTAAL 5. 081 ha.

Niet alleen politieke waarnemers maar ook gewone burgers maken zich daarbij volgende bedenking: mensen die jarenlang pertinent geweigerd hebben zich te integreren, worden beloond voor hun asociaal en ondemocratisch gedrag. Bovendien blijkt in de kortste keren dat die toegevingen allerminst bijdragen tot een oplossing, laat staan tot een betere verstandhouding. De zes faciliteitengemeenten raken in de kortste keren diepgaand verfranst. Al ettelijke jaren beschouwen de Franstalige politici en media het als een regelrechte schande dat die gemeenten nog steeds tot het Nederlandse taalgebied behoren. Steeds luider weerklinkt de eis om ook die gemeenten bij het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te voegen. Soortgelijke aanspraken worden vandaag trouwens ook geformuleerd ten aanzien van een hele reeks andere gemeenten: Dilbeek, Asse, Lennik, Sint-Pieters-Leeuw, Halle, Overijse, Londerzeel, Vilvoorde, Grimbergen, Strombeek, Tervuren enz.

In een groot gebied rond de hoofdstad maken de stijgende grondprijzen het voor de plaatselijke bevolking onmogelijk om er nog langer te blijven wonen. De sociale verdringing zet zich hoe langer hoe sterker door. Dit fenomeen blijft overigens niet meer beperkt tot de provincie Vlaams-Brabant. Ook de provincies Antwerpen en Oost-Vlaanderen worden ermee geconfronteerd.

Kortom: in “Binnen-Vlaanderen” werd het Frans geleidelijk teruggedrongen. In Brussel en omgeving is daarvan geen sprake.

WIJ ZIJN ER GEKOMEN !

Toch wordt Vlaanderen in de ‘golden sixties’ steeds welvarender Het is rijker dan Wallonië. Na verloop van tijd groeit echter bij de Vlamingen de zelfgenoegzaamheid: “Wij zijn er gekomen!” Sommigen vinden het trendy meewarig te doen over “die kleingeestige communautaire twisten”. De politici moeten zich eindelijk eens gaan bezig houden met de “echte problemen van de mensen”.

Zeer merkwaardige redenering! In Franstalig België immers hadden én de socialisten én de groenen er nooit het minste probleem mee om, naast hun eigen specifieke strijdpunten, ook voortdurend en zeer resoluut op te komen voor de privileges van de Franstaligen in Vlaanderen. Ten noorden van de taalgrens is dit veel minder het geval…

De aartsmoeilijke regeringsvorming na de verkiezingen van 10 juni 2007 zorgt echter voor een eerste grote ontnuchtering. Meer en meer Nederlandstaligen beginnen te beseffen hoe wankel de Vlaamse welvaart en macht nog altijd zijn. Ondanks de vastlegging van de taalgrens, ondanks de overheveling van Leuven-Frans naar Wallonië, ondanks een hele reeks staatshervormingen blijken de Franstaligen nog steeds niet bereid de democratische spelregels te respecteren en Nederlands te spreken in het Nederlandse Gewest. Nederlandstaligen in Wallonië hebben zich steeds probleemloos geïntegreerd, zoals het hoort. Het omgekeerde is echter niet waar. Precies door privileges op te eisen in het Nederlandse Gewest creëren de Franstaligen – en niemand anders – “communautaire problemen”. Merkwaardig genoeg zijn uitgerekend de Franstaligen de eersten om te beweren dat dit allemaal “valse problemen” zouden zijn, die de aandacht afleiden van de zogenaamde “echte problemen”. Begrijpe wie kan!

Het wordt helemaal een Belgenmop als je rekening houdt met het volgende. Steeds meer Walen ondervinden dat zij – om in Vlaanderen en zelfs in Brussel werk te vinden – Nederlands moeten kennen. Precies daarom investeert zelfs de Franse Gemeenschap heel wat geld in lessen Nederlands. En wat gebeurt er op datzelfde moment ? Op datzelfde moment vertikken francofone inwijkelingen in de omgeving van Mechelen, Aalst en Leuven het om Nederlands te spreken met hun medeburgers. Toch krijgen zij in de Brusselse Rand de gedroomde gelegenheid om volledig gratis en op een vlotte manier Nederlands te leren spreken met hun buurman, hun winkelier, hun gemeentebestuur enz. Op de koop toe zouden zij, precies door zich te integreren, eindelijk eens een authentiek signaal geven dat zij het inderdaad goed menen met België.

https://youtu.be/4g7e1vaSNMg

Het gaat intussen al lang niet meer om de zes randgemeenten en om het brede ommeland van Brussel. Bij het begin van de 21ste eeuw worden niet alleen gemeenten in de buurt van Leuven (provincie Vlaams-Brabant), maar ook in de omgeving van Mechelen (provincie Antwerpen) en Aalst (provincie Oost-Vlaanderen) geconfronteerd met de sociale verdringing. Op hun beurt lopen die nu het gevaar hetzelfde lot te delen dat Brussel-stad als eerste te beurt viel tijdens de negentiende eeuw.

In november 2007 vroegen de Franstaligen de aanhechting van 40 bijkomende gemeenten bij Brussel. Als die eis wordt ingewilligd, worden niet enkel de inwoners van Vlaams-Brabant, maar ook die van Oost-Vlaanderen en Antwerpen volop geconfronteerd met die “valse problemen”. Mensen met doorzicht beseffen dat wat er in Brussel en in de Rand gebeurt op niet zo heel lange termijn wel eens een dodelijke dreiging zou kunnen vormen voor Vlaanderen zelf.

Dit brengt sommigen tot een wel bijzonder kortzichtige reactie: “Laat Brussel vallen, dan zijn al onze problemen opgelost.” Welnu: precies het opgeven van Brussel vormt een uitstekende basis om in heel het Nederlandse gewest de positie van het Nederlands te ondergraven. Wie het ernstig meent met de democratie en met de mensenrechten kan niet anders dan zich verzetten tegen een soortgelijke sociale verdringing. Een dergelijk “natuurlijk proces” waarbij de sterkere de zwakkere verdrukt, vormt immers de flagrante negatie van fundamenteel democratische beginselen. Kolonisering en racisme vallen immers niet te rijmen met democratie.

N.B.: Beeldmateriaal bijgevoegd door onze redactie.