Struinend door oude (…nou ja) documenten en boeken, die ik om de een of andere reden per se wil bewaren, hoewel ik ze slechts lees als ik naar iets anders op zoek ben, botste ik op dit gedicht van Hugo Schiltz van mei 1945, een jeugdzonde:
Noemt gij dat leven, mijne heren?
Slechts met een masker rond te lopen
En altijd mammon te vereren
Aan wie g’uw ziel wel zoudt verkopen?
Noemt gij dat leven, mijne heren?
Als men zich steeds bekommeren moet
Of zeepbarons u wel waarderen
En of de minister u nog groet?
Noemt gij dat leven, mijne heren?
Zo gij uw hart slechts spreken laat
Als ‘t uwe faam toch niet kan deren
Zoniet het zonder schroom verraadt?
Noemt gij dat leven, mijne heren?
Is dat alleen mijn rol of aard?
Dan kan ik het niet meer begeren
En had men beter ‘t mij bespaard
Maar ik weet meer dan u, mijne heren
De grote strijd, het groot vergeven
In ‘t leven ‘s mensen eer ontberen
Dat kent gij niet, dat grote leven
5 mei 1945