Gedachten in gedichten
Ik droomde
Ik droomde, zoals Rodenbach, van Vlaamse muzikanten
die, spelend langs de bane met ontvouwen vane,
het oude Kerelslied herleven deden t’allenkante,
tot spot van intellektuele zelfvoldanen.
Ik hoorde ver geroffel en ik dacht: “Zijn dat de trommen
waar Berten Rodenbach van schreef in zijn gedichten
die progressieve verzenkenners als pervers verdommen
zoals je lezen kan op hun azijngezichten?”
Ik hoorde “rom bom bom”, maar langs de baan géén muzikanten
die bliezen op trompetten en op trommen sloegen.
Geen Kerels langs de baan zag ik, maar veel, heel veel migranten
die in een vreemde taal massaal aziel aanvroegen.
De Vlaamse muzikanten die ik in mijn droom zag komen,
vervaagden tot amorfe massa van ontspoorden
die hier het blozend oosten kwamen zoeken van hun dromen.
Een mensenrecht, zoals wij dat verwoorden hoorden.
Hun recht, zo wordt gezegd, maar passen bij dat recht ook plichten
en dienen lieden die hier burgerrechten vragen,
hun leven niet naar ònze levensregels in te richten
in plaats van ons met hun sharia uit te dagen?
Al klinkt in Vlaanderen ’t Kerelslied van Rodenbach nog zelden,
de Vlaming blijft oprecht gehecht aan eigen waarden.
Van aan de Westhoek tot in ’t land van Leie, Maas en Schelde
is hij gastvrij, maar niet van zins om te ontaarden.
Met deze boodschap richt de Vlaming zich tot de migranten:
“Welkom bij ons, maar liever niet in dichte drommen
en niét om hier een zondvloed aan moskeeën in te planten
en laat in ’t oosten liefst die gordels achter met die bommen”…
Hector Van Oevelen, ter gelegenheid van de 11 juliviering in Antwerpen van de Gulden Sinjoren