František Krommer werd geboren op 27 november 1759 in Kamenice u Jihlavy en stierf op 8 januari 1831 in Wenen. Hij was een Moravische componist, muziekpedagoog, kapelmeester en organist wiens 71-jarige levensduur begon een half jaar na de dood van George Friederic Handel en eindigde bijna vier jaar na die van Ludwig van Beethoven.
Kramář kreeg orgel- en vioolles bij zijn oom Antonín Mátyás Kramář (1742-1804) in Turany vlak bij Brno. Vanaf 1785 studeerde hij verder in Wenen. Aansluitend trad hij in Hongarije in dienst bij de graaf Styrum zu Szimontorony. Van 1790 tot 1795 was hij koorleider aan de kathedraal van Pécs, Hongarije. Daarna was hij kapelmeester van het Antal Károlyi-regiment en bij de vorst Grassalkowitsj. Maar zijn werk in Hongarije beviel hem niet, en daarom ging hij in 1810 terug naar Wenen, waar hij werkte als musicus (violist en blaasinstrumenten), componist en muziekpedagoog maar ook als balletkapelmeester aan het Weens hoftheater.
Na het overlijden van Leopold Antonin Kozeluh, de opvolger van Wolfgang Amadeus Mozart, in het jaar 1818 werd Kramář tot keizerlijke hofcomponist en hofkapelmeester aan het hof van de keizer van Oostenrijk benoemd. Keizer Frans I van Oostenrijk werd door Kramář begeleid op zijn reizen naar Italië en Frankrijk. In Wenen en in het buitenland werd zijn naam van het Tsjechische Kramář via Kramarz in Franz Krommer veranderd.
Voor zijn succesvol werken kreeg Kramář talrijke onderscheidingen. Zo werd hij onder andere erelid van het Conservatorio Guiseppe Verdi te Milaan en op instigatie van Antonin Rejcha ook van het Conservatoire national supérieur de musique te Parijs.
Als componist schreef hij meer dan 300 werken, waaronder meer dan 100 strijkkwartetten, viool-, hobo-, en klarinet-concerten, werken voor harmoniemuziek, blazerssuites, missen en gewijde muziek. Qua stijl staat hij in de traditie van Wolfgang Amadeus Mozart en Joseph Haydn, maar hij gebruikt ook Hongaarse elementen in verschillende composities.