Boven en buiten de democratie
De socialistische Franse minister Manuel Valls werd bijna ontslagen omdat hij luidop had gezegd: « Het is een illusie te denken dat het probleem van de Romabevolking alleen geregeld kan worden door integratie. […] Er is geen andere oplossing dan hun kampen geleidelijk te ontmantelen en hen over de grens te zetten. » Volgens opiniepeilingen vond minstens driekwart van de Fransen, over alle partijgrenzen heen, dat Valls gelijk had.
In de meeste Europese landen is ongeveer de helft van de bevolking, in sommige gevallen, voor de doodstraf. Na een gruwelijke misdaad is dat soms nog meer. Maar bij politici is geen 2% voorstander van de doodstraf. Zelfs de voorzitters van partijen waarvan de kiezers massaal vóór de doodstraf zijn, durven zij dat thema niet aansnijden. Het is taboe.
Eind oktober 2013 publiceerden verschillende Vlaamse kranten de resultaten van een onderzoek over « discriminatie » op de woonmarkt. Daaruit bleek dat bijna de helft van de Vlamingen liefst in een buurt wil wonen met ‘bijna alleen mensen van Belgische afkomst’. Op het platteland is zelfs 71% gekant tegen gemengde wijken met vreemdelingen.
Dit artikel gaat niet over zigeuners, de doodstraf of immigratie. Dat drietal dient hier alleen om een verschrikkelijk democratisch deficit aan te tonen. In een goed werkende democratie zouden verkozen politici de opvattingen van hun kiezers moeten weerspiegelen. Dat er afwijkingen zijn van elke procenten is onvermijdelijk. Maar hier gaat hem om monstrueuze verminkingen van de wil van de kiezer.
Als de democratieën in de genoemde landen echt goed werkten, dan zouden de zigeuners nu uit Frankrijk weggestuurd worden, de doodstraf zou een strijdpunt zijn waarover in parlementen en in de media wordt gediscussieerd en er zou een terugkeerbeleid gevoerd worden, want de meeste mensen willen geen buitenlanders in hun buurt.
Dat gebeurt nu niet en om één fundamentele reden: de huidige politieke kaste heeft, samen met haar collaborateurs in de media, beslist dat die onderwerpen boven en buiten de democratie geplaatst moeten worden.
Het zijn ideologische dogma’s geworden, waarover niet meer democratisch gestemd mag worden en waarover men zelfs geen discussie meer mag voeren. Ook seculiere politici hanteren hier – meestal onbewust – religieuze denkcategorieën. Ze geloven niet meer in de oude religieuze verdeling in Goed en Kwaad. Zij hebben nu andere, maar even absolute indelingen. “Racistisch” tegen “antiracistisch”. “Gelijkheid” tegen “discriminatie”.
Mogen we dan misschien zelf nog onze stem uitbrengen over die tweedeling? Nee, dat mag niet. Mogen we nog stemmen over de invulling, de interpretatie of de draagwijdte ervan? Nee, ook niet. Dat mogen alleen de uitverkorenen van de heersende politieke kaste en de rechters die zij hebben benoemd. Hetzelfde geldt voor hun hoogst bizarre interpretatie van de mensenrechten, waarin alle socialistische stokpaardjes over gelijkheid plots tot “mensenrechten” zijn verheven en dus boven alle kritiek staan, maar ook boven en buiten de democratie. In een democratie horen die denkpatronen niet thuis.
Democratieën zijn er niet om vast te stellen wat Goed en Kwaad is. Ze zijn er om te zorgen dat de opvattingen van de meerderheid omgezet worden in beleid. Als die meerderheid zigeuners wil terugsturen, of Dutroux laten executeren, dan moeten democratische politici zich daarbij neerleggen. Democratische legitimiteit komt niet voort uit een kaste wijze, alwetende politici die qua onkreukbaarheid en moreel bewustzijn hoog boven het plebs verheven zijn – hoor ik daar iemand lachen? – maar van het volk, voor het volk en door het volk. En politici die dat niet kunnen aanvaarden, moeten maar in de oppositie gaan. Of ze kunnen proberen paus, volkscommissaris of moraalfilosoof te worden. Als ze daar tenminste genoeg talent voor hebben.
Marc Joris, Rebel 03/2014